ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6552

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 43077
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.W.P.M. Corbey Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing aanvraag wijziging verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend om haar verblijfsvergunning, die was verleend onder de beperking 'alleenstaande minderjarige vreemdeling', te wijzigen naar 'voortgezet verblijf'. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, die stelde dat de inmenging in het gezinsleven gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging door de verweerder niet correct is uitgevoerd. De rechtbank erkent dat er sprake is van inmenging in het gezinsleven, maar stelt dat de verweerder ten onrechte het doel van de oorspronkelijke vergunning als wegingsfactor heeft gehanteerd. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, waarin werd gesteld dat niet alleen het doel van de vergunning, maar ook de feitelijke invulling van het gezinsleven van belang is. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was en vernietigt het besluit van de Staatssecretaris. De rechtbank draagt de verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 07 / 43077
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. A.C.J. Letmaath,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij fax van 14 november 2007 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 oktober 2007. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 18 maart 2005, gericht tegen het besluit van 22 februari 2005, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot wijziging van de beperking waaronder haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend als bedoeld in artikel 14 Vw 2000, met als doel “voortgezet verblijf”, onder gelijktijdige verlenging van de vergunning, afgewezen.
1.2. Voorts heeft eiseres bij verzoekschrift van 14 november 2007 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening uitzetting te verbieden tot op het beroep is beslist.
1.3. De gronden van zowel het beroep als het verzoek heeft eiseres ingediend bij schrijven van 14 december 2007.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
1.5. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 28 mei 2008, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.C.J. Letmaath. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. X.J. Polak.
1.6. Voormeld verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (met procedurenummer 07/43097) is eveneens op 28 mei 2008 op een zitting behandeld.
2. Overwegingen
2.1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en van Angolese nationaliteit. Op 23 mei 2001, heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
2.2. Bij besluit van 5 april 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Wel is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “alleenstaande minderjarige vreemdeling” (amv). Die verblijfsvergunning is verleend met ingang van 23 mei 2001 en nadien verlengd tot 25 juli 2004. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
2.3. Op 14 mei 2004 heeft eiseres een aanvraag ingediend om de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking amv te wijzigingen in de beperking “voortgezet verblijf” onder gelijktijdige verlenging van de vergunning.
2.4. Bij besluit van 22 februari 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2.5. Eiseres heeft op 18 maart 2005 een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaar is bij besluit van 21 februari 2007 ongegrond verklaard.
2.6. Het besluit van 21 februari 2007 is vervolgens ingetrokken. Bij besluit van
22 oktober 2007 is het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
2.7. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat voor eiseres volgens het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2003/64 (TBV 2003/64) sedert 1 januari 2004 adequate opvang aanwezig is in Angola. Volgens verweerder is er opvang voor eiseres aanwezig in het opvangtehuis Mulemba. Eiseres voldoet sinds die datum dan ook niet meer aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Nu eiseres binnen drie jaren na de verlening van de verblijfsvergunning amv is opgehouden te voldoen aan de voorwaarden voor die verblijfsvergunning komt zij op grond van artikel 3.51, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning “voortgezet verblijf”. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om eiseres wegens bijzondere en individuele omstandigheden in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking voortgezet verblijf op grond van artikel 3.52 van het Vb 2000. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de weigering om eiseres haar verblijf in Nederland te laten voortzetten, geen schending van het recht op eerbiediging van het familie of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betekent.
2.8. De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit van 22 oktober 2007 de toetsing aan de geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.9. De rechtbank overweegt als volgt.
2.10. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te wijzigen, hetzij op aanvraag van de houder van de vergunning hetzij ambtshalve wegens veranderde omstandigheden.
2.11. Ingevolge artikel 3.81 van het Vb 2000 wordt een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, beoordeeld als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, met dien verstande dat de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 van het Vb 2000 niet van toepassing zijn en de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing zijn indien de aanvraag tijdig is ingediend.
2.12. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning als amv. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan de verblijfsvergunning worden verleend, indien in de in het eerste lid bedoelde periode is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
2.13. Verweerder heeft zich in het primaire besluit van 22 februari 2005 op het standpunt gesteld dat, nu eiseres op [..] 2004 de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, zij niet langer conform het specifieke beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (C2/75) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vw 2000, juncto artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder x, van het Vb 2000.
2.14. Tijdens het gehoor van 4 oktober 2006 heeft verweerder erkend dat de hiervoor genoemde afwijzingsgrond niet juist is. Eiseres was immers op het moment dat de verblijfsvergunning afliep nog minderjarig. Verweerder heeft tijdens het gehoor aan eiseres uitgelegd dat de gevraagde vergunning alsnog met toepassing van het bepaalde in artikel 3.51, van het Vb 2000 aan eiseres kan worden geweigerd omdat er voor eiseres adequate opvang in de vorm van een opvangtehuis genaamd Mulemba aanwezig is. Verweerder heeft vervolgens in het besluit op bezwaar van 21 februari 2007 aan de afwijzing onder meer ten grondslag gelegd dat er volgens het TBV 2003/64 sedert 1 januari 2004 adequate opvang aanwezig is. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 12 september 2007 te kennen gegeven dat de beschikking van 21 februari 2007 is ingetrokken. Aan de intrekking van dit besluit ligt ten grondslag dat verweerder bij de beoordeling of artikel 8 van het EVRM zich tegen afwijzing van de aanvraag verzet een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag voor zover het de toepassing van het bepaalde in artikel 3.51 van het Vb 2000 betreft opnieuw gebaseerd op de grond dat er sedert 1 januari 2004 adequate opvang aanwezig is in het land van herkomst.
2.15. Eiseres is van mening dat het besluit op bezwaar is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb, nu ingevolgde dit artikel de heroverweging dient te geschieden op grondslag van het bezwaarschrift.
2.16. De rechtbank overweegt dat verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb in bezwaar, op de grondslag van het bezwaarschrift, een volledige heroverweging dient te maken van het primaire besluit. Het bepaalde in genoemd artikel staat er echter niet aan in de weg dat de beslissing op bezwaar ook op andere gronden kan berusten dan die welke de bezwaarmaker naar voren heeft gebracht en aan het primaire besluit ten grondslag zijn gelegd. Een en ander mag er niet toe leiden dat verweerder de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener van het bezwaarschrift te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. Wijziging ten nadele van de betrokkene kan echter wel plaatsvinden indien die bevoegdheid ook buiten het kader van de bezwaarschriftprocedure bestaat. Eiseres komt naar het oordeel van de rechtbank door de wijziging niet in een slechtere positie te verkeren, immers niet de afwijzing op zichzelf doch slechts de grondslag van de afwijzing is gewijzigd. Voor zover eiseres heeft betoogd dat het besluit op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen omdat eiseres voor het eerst op de op 4 oktober 2006 gehouden hoorzitting is geconfronteerd met de gewijzigde grondslag van de afwijzing volgt de rechtbank eiseres hierin niet. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat eiseres hiermee in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Eiseres heeft immers na de gehouden hoorzitting tot aan de datum van het thans bestreden besluit van 22 oktober 2007 ruimschoots de tijd gehad om haar bezwaargronden ten aanzien van de gewijzigde grondslag naar voren te brengen.
2.17. De rechtbank stelt vervolgens vast dat TBV 2003/64 met ingang van 1 januari 2004 in werking is getreden. In dit TBV is neergelegd dat door de aanwezigheid van een opvanghuis Mulemba in Angola adequate opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen voorhanden is. Minderjarige asielzoekers van Angolese nationaliteit komen blijkens de tekst van de TBV derhalve niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Uit de tekst van de TBV volgt tevens dat een aanvraag om verlenging van een amv-vergunning wordt afgewezen en dat de aanvraag om wijziging van de beperking in voortgezet verblijf wordt afgewezen.
2.18. Verweerder heeft dan ook op goede gronden geconcludeerd dat in het geval van eiseres sedert 1 januari 2004 niet meer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 3.56, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 gestelde voorwaarde voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘amv’. Nu eiseres binnen de periode van drie jaar is opgehouden aan de voorwaarden te voldoen, die aan de haar verleende verblijfsvergunning amv zijn verbonden, voldoet eiseres ook niet aan de in artikel 3.51 van het Vb 2000 neergelegde voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.
2.19. Eiseres heeft aangevoerd dat er sprake is van strijd met het vertrouwens- en/of het zorgvuldigheidsbeginsel nu verweerder thans nog tegenwerpt dat bij een eerdere beslissing sprake was van een ambtelijke misslag. Verweerder heeft zich naar de mening van eiseres dan ook niet op het standpunt mogen stellen dat de verblijfsvergunning ten onrechte is verlengd van 23 mei 2003 tot 25 juli 2004.
2.20. De rechtbank overweegt als volgt.
2.21. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat de eerdere verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van 23 mei 2003 tot 25 juli 2004 in strijd met de wettelijke regelgeving heeft plaatsgevonden omdat een dergelijke verblijfsvergunning slechts voor een jaar kan worden verlengd. Verweerder heeft hieraan echter geen rechtsgevolgen verbonden, in zoverre dat verweerder de verblijfvergunning niet (deels) met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. Het door eiseres in dit opzicht ingeroepen vertrouwens- en/of zorgvuldigheidsbeginsel heeft reeds daarom geen kans van slagen. Voor zover het door eiseres aangevoerde aldus moet worden begrepen dat eiseres aan de verlenging van haar verblijfsvergunning met ingang van 23 mei 2003 het vertrouwen mocht ontlenen dat zij in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning op grond van ‘voortgezet verblijf” verwerpt de rechtbank die grond. Gegeven het feit dat eiseres heeft verzocht om voortzetting van haar verblijf onder een andere beperking met een daaraan verbonden eigen beoordelingskader heeft eiseres aan de verlenging van haar amv vergunning niet het rechtens te honoreren vertrouwen mogen ontlenen dat aan haar een vergunning onder de beperking “voortgezet verblijf” zou worden verleend.
2.22. Ten aanzien van de vraag of verweerder in redelijkheid een vergunning op grond van het bepaalde in artikel 3.52 van het Vb 2000, heeft kunnen weigeren, overweegt de rechtbank als volgt.
2.23. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.52 van het Vb 2000 kan in andere gevallen dan genoemd in de artikelen (3.50 en) 3.51, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel van verweerder wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
2.24. Eiseres heeft in de gronden van beroep aangeven dat zij zich slechts subsidiair beroept op artikel 3:52 van het Vb 2000. Eiseres heeft haar beroep op dit punt onderbouwd door middel van een beroep op artikel 8 van het EVRM.
2.25. Vervolgens komt derhalve de vraag aan de orde of de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden, waaronder de gestelde schending van artikel 8 van het EVRM, aanleiding hadden moeten geven voor inwilliging op de voet van artikel 3.52 van het Vb 2000.
2.26. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval geen sprake is van een ongerechtvaardigde inmenging in het recht op eerbiediging van het familieleven tussen eiseres en haar zoontje [naam] en haar partner [naam]. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid zwaarder dient te wegen dan de belangen van eiseres om gezinsleven te hebben met haar partner.
Deze belangenafweging heeft verweerder doen steunen op onderstaande overwegingen.
“Betrokkene is weliswaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” doch deze verblijfsvergunning is niet verleend met als doel gezinsleven met een Nederlandse partner mogelijk te maken. Immers, de verleende verblijfsvergunning heeft als doel betrokkene opvang te bieden in de periode dat betrokkene nog minderjarig is en er geen adequate opvang beschikbaar is in het land van herkomst. Weliswaar was betrokkene door in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning met als doel “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” feitelijk in staat in Nederland een relatie aan te gaan, maar bepalend is dat de verblijfsvergunning onder een beperking, niet zijnde het uitoefenen van dit gezinsleven, is verleend en dat deze vergunning een tijdelijk karakter heeft. Bovendien is in het onderhavige geval van belang dat betrokkene heeft verklaard niet samen te wonen met haar partner, zij dit ook niet stelt te willen, haar partner geen structurele financiële bijdrage levert en hij evenmin de zoon van eiseres heeft erkend.”
2.27. Eiseres heeft zich tegen de door verweerder gemaakte belangenafweging verzet.
2.28. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak van 23 maart 2007, (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN-nummer: BA2163), overwogen dat niet slechts dan sprake is van inmenging als de in te trekken of niet te verlengen verblijfstitel is verleend met het oogmerk het familie en gezinsleven mogelijk te maken. Ook indien het oogmerk het familie- en gezinsleven mogelijk te maken niet in de statusverlening besloten lag, maar betrokkene daardoor feitelijk wel in staat was het gezinsleven uit te oefenen is in het algemeen sprake van inmenging in het recht op respect voor het gezinsleven, aldus genoemde uitspraak. Mede gezien deze uitspraak is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte bij de te maken belangenafweging het doel van de oorspronkelijke vergunning als wegingsfactor heeft gehanteerd. Evenals bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van inmenging is bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een gerechtvaardigde inmenging niet het oogmerk van de verleende vergunning maar de wijze waarop feitelijk invulling aan het gezinsleven is gegeven van betekenis. De rechtbank neemt bij dit oordeel mede in aanmerking dat verweerder volgens zijn beleid, zoals neergelegd in onderdeel B2/10.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 het doel van de verleende verblijfsvergunning niet als factor vermeld die in de te maken belangenafweging dient te worden betrokken. De door verweerder ter zitting aangedragen stelling dat anders dan bijvoorbeeld bij een vergunning die is verleend onder de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’ bij een amv vergunning het doel van de vergunning als wegingsfactor dient te worden gehanteerd gezien het tijdelijke karakter van de vergunning, geeft geen reden om tot een ander oordeel te geraken. Artikel 3.5, tweede lid, van het Vb 2000 vermeldt immers welke verblijfsrechten tijdelijk zijn. In dit artikellid wordt zowel het ‘verrichten van arbeid in loondienst’ genoemd, als het ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’.
2.29. Het vorenstaande doet de rechtbank concluderen dat het beroep voor gegrond moet worden gehouden en dat het besluit wegens schending van het motiveringsvereiste voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.30. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van EUR 322, per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
2.31. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
2.32. Tevens zal de rechter bepalen dat aan eiseres het betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 143,-- dient te worden vergoed.
2.33. Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 22 oktober 2007;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op EUR 644, (zijnde de kosten van de rechtsbijstand), te vergoeden door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 143, - volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. B.W.P.M. Corbey Smits in tegenwoordigheid van mr. R.A. Debets als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier,
verzonden op: 8 juli 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.