ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6300

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7276 256234
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding met betrekking tot schenkingen en privé-vermogen

In deze beschikking van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 6 juni 2008, wordt de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden behandeld na de echtscheiding van partijen. De vrouw en de man zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die een periodiek en een finaal verrekenbeding bevatten. De rechtbank onderzoekt of schenkingen die de vrouw tijdens het huwelijk heeft ontvangen, evenals de waarde van de aan haar toebehorende woning, als privé-vermogen kunnen worden aangemerkt of dat deze verrekend moeten worden. De man stelt dat de vrouw schade heeft veroorzaakt aan de echtelijke woning en dat hij recht heeft op schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelt dat deze verzoeken niet in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden kunnen worden behandeld. De rechtbank handhaaft eerdere beslissingen en stelt dat de vrouw geen recht heeft op vergoeding van bedragen die zij uit privé-vermogen heeft geïnvesteerd in de gezamenlijke woning, omdat de huwelijkse voorwaarden bepalen dat er afgerekend moet worden alsof er een gemeenschap van goederen bestaat. De rechtbank houdt de behandeling van de zaak aan om partijen in de gelegenheid te stellen bewijsstukken over te leggen met betrekking tot de gemaakte kosten en schulden. De rechtbank benadrukt dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden complex is en dat partijen zorgvuldig moeten omgaan met de bewijsvoering van hun claims.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
rekestnummer: 05-7276
zaaknummer: 256234
datum beschikking: 6 juni 2008
BESCHIKKING op het op 20 december 2005 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. A.H. van Haga, voorheen mr. J.W. Wladimiroff-Nater.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende op een geheim adres,
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
advocaat: mr. M.H. van Olden te Rotterdam.
PROCEDURE
Bij beschikking van 2 augustus 2006 van deze rechtbank en kamer is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is - voor zover thans van belang - de behandeling met betrekking tot het verzoek tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen stukken in het geding te brengen en overleg met elkaar te voeren. Iedere verdere beslissing met betrekking tot de verdeling en de proceskosten is aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief met bijlagen van 26 september 2007 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlagen van 23 november 2007 van de zijde van de man;
- de brief met bijlagen van 15 januari 2008 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlagen van 11 april 2008 van de zijde van de vrouw.
Op 25 april 2008 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar procureur en de man bijgestaan door zijn advocaat.
DE FEITEN
1. Partijen zijn gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden gedateerd [datum] 1992, onder meer inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap. Tevens bevatten de huwelijkse voorwaarden een periodiek verrekenbeding waaraan partijen - zo begrijpt de rechtbank - nimmer uitvoering hebben gegeven. In artikel 9 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden is voor het geval het huwelijk door echtscheiding zal worden ontbonden een finaal verrekenbeding overeengekomen inhoudende dat in dat geval een verrekening plaatsvindt zo, dat ieder der echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan. Uit lid 2 van voornoemd beding volgt dat de verrekening ingeval van echtscheiding plaatsheeft naar de toestand naar de aanvang van de dag van het instellen van de vordering daartoe.
2. De man had ten tijde van het sluiten van het huwelijk een startend IT-bedrijf. Het was de bedoeling dat de vrouw voor de kinderen zou zorgen en de man inkomen zou genereren. De huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt teneinde het privé-vermogen te beschermen tegen de risico's van het bedrijf van de man.
3. De vrouw had voor het huwelijk een eigen woning aan de [adres] in eigendom. Deze woning is ten tijde van het huwelijk verkocht en de opbrengst hiervan is volledig gebruikt voor de aankoop van de woning aan de [adres 2]. Deze woning stond ook op naam van de vrouw.
4. Partijen zijn in 2002 een schapenfokkerij in [land] begonnen en hebben daartoe percelen grond en onroerend goed in [land] gekocht op beider naam. Het bedrijf heeft bestaan uit de percelen grond en de eventueel daarop gebouwde opstallen, inventaris, landbouwmachines en de kudde schapen.
5. De schapenfokkerij heeft vanaf het begin niet goed gelopen en partijen verkeerden in financiële problemen. Nadat de vrouw op [datum] 2005 naar Nederland is vertrokken met de kinderen, heeft de man de schapenfokkerij gestaakt. Hij heeft op 10 november 2005 de schaapskudde verkocht. Begin 2006 heeft hij vervolgens de bedrijfsinventaris verkocht bestaande uit de stal- en schaapspullen en machines.
6. Partijen zijn het erover eens dat de waarde van de schapenfokkerij op de peildatum 19 december 2005 nihil was. De rechtbank verstaat dat partijen daarbij bedoelen te zeggen dat geen sprake is van in de schapenfokkerij opgebouwd eigen vermogen, afgezien van de inmiddels gerealiseerde verkoopopbrengst van de percelen grond die tot het bedrijf behoorden.
7. De echtelijke woning en de daarbijbehorende percelen grond in [land] zijn inmiddels verkocht. Volgens de man dient alleen de noodzakelijke registratie van de koopakte bij het [land] kadaster nog plaats te vinden. De verkoopopbrengst staat op een geblokkeerde rekening.
8. Partijen zijn het erover eens dat 19 december 2005 als peildatum voor de verrekening dient te worden gehanteerd, zoals overeengekomen in de huwelijksvoorwaarden, aangezien op deze datum het bij de rechtbank ingediende verzoekschrift tot echtscheiding is ondertekend.
BEOORDELING
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist. Thans is nog aan de orde de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Verzoeken van de man te bepalen dat de vrouw schade dient te vergoeden.
De man stelt dat de vrouw op 23 maart 2006 in aanwezigheid van derden schade heeft veroorzaakt aan de echtelijke woning in [land] en dat hij hierdoor materiële schade heeft geleden voor een bedrag van 53.027,51 Deense Kronen (hierna: DKK), nog te vermeerderen met nadere kosten. Hoewel deze schadeclaim is ontstaan na de peildatum van 19 december 2005, dient deze op grond van de redelijkheid en billijkheid toch betrokken te worden bij de finale verrekening tussen partijen, aldus de man.
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij of derden schade hebben veroorzaakt in de woning. Zij was wel op 23 maart 2006 naar de woning gekomen om spullen op te halen. Zij kreeg de spullen van de man niet mee en is onverrichter zake weer naar Nederland teruggekeerd. Zij heeft daarbij zeker geen schade veroorzaakt, aldus de vrouw.
De man heeft voorts gesteld dat hij schade heeft geleden doordat de vrouw de verkoop van het huis en de percelen grond in [land] in 2006 heeft gefrustreerd, zodat de koop toen niet is doorgegaan. De onroerende goederen hadden in 2006 voor DKK 2.400.000,-- kunnen worden verkocht en zijn thans voor DKK 2.000.000,-- verkocht. De man is van oordeel dat de vrouw hem schadeloos dient te stellen voor het bedrag dat hij is misgelopen.
De vrouw betwist dat zij de verkoop van de woning en de percelen grond in [land] heeft gefrustreerd en stelt dat het juist de man is geweest die de afhandeling van de verkoop heeft vertraagd.
De rechtbank is ten aanzien van beide bovengenoemde stellingen van de man en de daarop gebaseerde verzoeken van oordeel dat deze niet kunnen worden beschouwd als een onderdeel van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De grondslag van deze verzoeken lijken te zijn gebaseerd op vermeende onrechtmatige daad dan wel wanprestatie van de zijde van de vrouw. De rechtbank zal deze verzoeken dan ook niet behandelen in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Voorts oordeelt de rechtbank dat deze verzoeken onvoldoende samenhang vertonen met de echtscheiding om deze te kunnen aanmerken als een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 sub f. van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen valt bovendien te verwachten dat de behandeling van dit verzoek het geding onnodig verder zal vertragen. De man is dan ook niet-ontvankelijk in deze verzoeken.
Verdeling van hetgeen gemeenschappelijk is.
Echtelijke woning en percelen grond [land]
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning en de percelen grond in [land] gemeenschappelijke eigendom waren en dat de verkoopopbrengst van deze inmiddels verkochte registergoederen tussen partijen dient te worden gedeeld.
De man wil eerst duidelijkheid over de verdeling van de door hem aangegane schulden, waarvan hij stelt dat ook de vrouw daarvoor aansprakelijk is, waarna een eventuele overwaarde tussen partijen kan worden verdeeld.
Indien partijen wensen dat de rechtbank een te verdelen (eind)bedrag vaststelt, worden partijen in de gelegenheid gesteld een overzicht van de gerealiseerde verkoopopbrengst, de nog bestaande hypotheekschuld en een overzicht van de overige, hieronder nog nader te bespreken schulden, in het geding te brengen.
Het door partijen gezamenlijk aangegane krediet.
De vrouw erkent samen met de man een krediet te zijn aangegaan ten behoeve van de woning en de percelen grond in [land] voor een bedrag van 400.000,-- Deense Kronen. Deze schuld dient als gezamenlijke schuld door beide partijen te worden gedeeld. De rechtbank gaat ervan uit dat deze schuld zal worden afgelost met de verkoopopbrengst van het huis en de grond in [land].
Vergoeding voor door partijen gemaakte kosten
Kosten gemaakt door de vrouw
De vrouw stelt dat zij teneinde de executoriale verkoop van de woning in [land] en het perceel grond te voorkomen, twee maal een bedrag ter zake de hypotheek heeft moeten betalen aan de bank, zijnde een bedrag van in totaal DKK 111.252,17. De helft van deze kosten voor de hypothecaire geldlening dient de man nog aan de vrouw te betalen. Daarnaast heeft zij de kosten van de door de rechtbank te [land] aangewezen advocaat in dit kader voldaan. Deze kosten bedragen in totaal DK 13.375,-- en zijn betaald na de peildatum. Deze kosten dient de man volledig aan de vrouw te voldoen, aldus de vrouw.
De man stelt dat de door de vrouw gestelde hypotheektermijnen na de peildatum zijn betaald en dat hij daarom geen vergoeding aan de vrouw verschuldigd is. De man heeft naar zijn zeggen ook achterstallige hypotheektermijnen betaald. Ten aanzien van de door de vrouw gestelde advocaatkosten refereert de man zich aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 3:172 BW moeten partijen naar evenredigheid van hun aandeel in een gemeenschappelijk goed bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht.
Partijen waren ieder voor de helft eigenaar van de woning en percelen grond in [land]. Voor zover de door de vrouw gestelde kosten zijn gemaakt ten behoeve van de in gemeenschappelijke eigendom behorende woning en percelen grond in [land] is de man in beginsel gehouden tot vergoeding van de helft hiervan.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank de vrouw in de gelegenheid bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de zij de door haar gestelde kosten voor de hypotheek en de advocaatkosten heeft betaald ten behoeve van de in gemeenschappelijk eigendom behorende huis en percelen grond in [land].
Ook de man wordt in de gelegenheid gesteld bewijsstukken in te dienen.
Beide partijen kunnen vervolgens op elkaars stukken schriftelijk reageren.
Kosten gemaakt door de man.
De man heeft gesteld dat hij na het vertrek van de vrouw uit de echtelijke woning schulden is aangegaan welke moeten worden beschouwd als van de man en de vrouw gezamenlijk.
De man stelt dat de schulden voor een totaalbedrag van €138.437,78 (tot en met 31 maart 2007) tussen partijen gedeeld moeten worden. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een overzicht overgelegd (productie 19 bij zijn brief van 23 november 2007). De man meent dat deze schulden vallen onder het verrekenbeding, ook voorzover ze zijn aangegaan na de peildatum.
Naast de hiervoor genoemde schulden dienen volgens de man tevens in de verrekening betrokken te worden de kredieten bij de [A] en de [B bank], die hij na 19 december 2005 op eigen naam is aangegaan. Deze kredieten is hij aangegaan om achterstallige rekeningen te betalen.
De vrouw bestrijdt dat zij de helft van deze schulden zou moeten dragen. Zij stelt dat het schapenbedrijf in november 2005 werd beëindigd door de verkoop van de kudde schapen. Het in dienst nemen dan wel aanhouden van personeel na dit tijdstip is volgens haar overbodig. Volgens haar dienen de kosten en schulden die na de peildatum zijn gebleken dan wel ontstaan, daaronder eveneens begrepen de kredieten bij de [A] en de [B bank], sowieso niet in de finale verrekening betrokken te worden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van de kosten en schulden die zijn gemaakt of aangegaan met betrekking tot de percelen grond en het huis in [land] niet het verrekenbeding en de daarbij van toepassing zijnde peildatum van belang zijn, maar de bepalingen uit Boek 3 van het Burgerlijk wetboek als hierna vermeld. Het is derhalve niet van belang of de daarbij behorende kosten zijn gemaakt voor of na 19 december 2005.
In artikel 3:170 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat handelingen die dienen tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden door ieder der deelgenoten zonodig zelfstandig kunnen worden verricht. Op grond van artikel 3:172 BW moeten deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in het gemeenschappelijk goed bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht.
De rechtbank is van oordeel dat het beheer van de percelen grond en het huis in [land] beheerskosten met zich mee konden brengen, ook in de periode nadat de schapenfokkerij gestaakt was. Om de gebouwen en de grond in goede conditie te houden is het aannemelijk dat hiervoor werkzaamheden en/of reparaties moesten worden verricht. Daaronder vallen naar het voorlopig oordeel van de rechtbank niet de kosten die de man heeft gemaakt ten behoeve van zijn gewone dagelijkse huishouding, zoals het schoonmaken van het huis of overige huishoudelijke werkzaamheden. Ook kosten voor autogebruik, gas en licht vallen daar niet onder.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten die de man opvoert ten aanzien van de door mevrouw [mevrouw] verrichte huishoudelijke werkzaamheden geen kosten zijn als bedoeld in artikel 3:170 BW.. De vrouw is niet verplicht deze kosten voor de helft op zich te nemen.
De rechtbank zal de zaak aanhouden om de man in de gelegenheid te stellen een overzicht in het geding te brengen van door hem gemaakte kosten die gemaakt zijn ten behoeve van het gewone onderhoud van de woning en/of de percelen grond in [land] en voor eventuele overige handelingen die geen uitstel konden lijden, voorzien van betalingsbewijzen. Daaronder vallen ook de door hem gestelde kredieten die de vrouw niet heeft erkend. De vrouw zal in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk op deze stukken te reageren.
De rechtbank geeft hierbij nog in overweging dat voor zover partijen zich wensen te beroepen op stukken in de [land] taal, hier alleen kennis van wordt genomen als deze zijn voorzien van een vertaling in de Nederlandse taal.
Afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden
De vrouw stelt dat zij privé vermogen had in de vorm van twee woningen. Voor het huwelijk was zij reeds eigenaar van een woning aan de [adres], waarvan zij de verkoopopbrengst heeft aangewend voor de aankoop van een woning aan de [adres 2]. Ook deze woning is verkocht. De verkoopopbrengst van deze laatste woning heeft zij aangewend voor de aankoop van de percelen grond en het huis in [land], aldus de vrouw. De vrouw is van oordeel dat zij recht heeft op teruggave van het door haar uit privé-vermogen geïnvesteerde bedrag.
De man erkent dat de woningen aan de [adres] en de [adres 2] op naam van de vrouw waren gesteld.
De man daarentegen is van oordeel dat de vrouw geen recht heeft op vergoeding van bovengenoemde bedragen omdat de huwelijksvoorwaarden van partijen een finaal verrekenbeding bevatten waarbij is bepaald dat moet worden afgerekend alsof er tussen partijen een gemeenschap van goederen bestaat. Dit houdt volgens de man in dat de woningen die de vrouw bezat en de daaruit gegenereerde verkoopopbrengsten te verrekenen vermogensbestanddelen zijn.
Met betrekking tot de opbrengst van de woning van de vrouw oordeelt de rechtbank als volgt.
Artikel 3 van de huwelijksvoorwaarden luidt: De echtgenoten zijn, voorzover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten behoeve van de andere echtgenoot ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking.
De vraag die voorligt is of de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 2] moet worden beschouwd als privé-vermogen van de vrouw of als vermogen dat verrekend dient te worden uit hoofde van het finale verrekenbeding.
Dit beding luidt - voorzover van belang - als volgt: Ingeval het huwelijk wordt ontbonden zal er tussen de echtgenoten een verrekening plaatsvinden zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan, met dien verstande dat aanspraken op al of niet ingegaan pensioen niet in de verrekening wordt betrokken.
Bij de beoordeling van het genoemde geschilpunt heeft de rechtbank kennis genomen van het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2008 (LJN BB9781) waarin een soortgelijk geschilpunt aan de orde was. In deze zaak had het hof geoordeeld dat de aanbrengsten ten huwelijk (zoals een woning ten name van één der partijen) niet onder de verrekeningplicht viel, omdat in het betreffende verrekenbeding uitdrukkelijk was opgenomen dat aanbrengsten ten huwelijk niet tot het te verrekenen vermogen behoorden. In de onderhavige zaak zijn partijen echter niet uitdrukkelijk overeengekomen dat aanbrengsten ten huwelijk buiten het te verrekenen vermogen vallen.
Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat de vrouw geen recht heeft op vergoeding van de bedragen die zij uit hoofde van de verkoop van de woning aan de [adres 2] heeft geïnvesteerd in de gezamenlijke woning van partijen in [land].
Kudde schapen en overige bedrijfsinventaris, niet zijnde registergoederen
In artikel 2 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat goederen, die geen registergoederen zijn, kennelijk dienstbaar aan het bedrijf of vrije beroep van een van de echtgenoten, eigendom zijn van die echtgenoot die dat bedrijf of beroep uitoefent, ongeacht de wijze waarop deze goederen zijn verkregen.
De man heeft de bedrijfsinventaris na het vertrek van de vrouw verkocht en de opbrengst daarvan - zo stelt hij - benut om aan financiële verplichtingen te voldoen die samenhangen met het bedrijf.
De vrouw is van mening dat zij recht heeft op vergoeding van de helft van deze opbrengst.
De rechtbank is van oordeel dat partijen de schapenfokkerij gezamenlijk hebben uitgeoefend. Partijen hebben gezamenlijk werkzaamheden verricht in het bedrijf nadat zij de percelen en het bijbehorende huis tezamen hadden gekocht. Beide partijen waren derhalve gezamenlijk eigenaar van de bedrijfsinventaris. De vrouw maakt derhalve in beginsel aanspraak op de helft van de gerealiseerde opbrengst op grond van artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Nu beide partijen ter zitting hebben erkend dat het bedrijf in financiële moeilijkheden verkeerde acht de rechtbank het aannemelijk dat de man de opbrengst van de bedrijfsinventaris heeft aangewend voor het voldoen aan diverse financiële verplichtingen die met het bedrijf samenhingen. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het kader van de redelijkheid en billijkheid die de relatie tussen echtelieden beheerst niet redelijk om van de man te verwachten dat hij alsnog met administratieve bescheiden aantoont welke financiële verplichtingen hij daarmee heeft afgelost. Daarbij speelt een rol dat het hier gaat om een naar verhouding bescheiden bedrag.
De rechtbank zal daarom het bedrag van de opbrengst van de bedrijfsinventaris niet in de uiteindelijke verrekening betrekken.
Inboedel woning [land] en vergoeding voor opslagkosten
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij de door haar gewenste spullen van de inboedel inmiddels grotendeels heeft ontvangen. Voor het overige maakt zij geen aanspraak meer op zaken van de inboedel, behalve op de foto's van haar jeugd en de familiefoto's van haar kinderen. Voorts heeft de vrouw verklaard dat de man zijn privé spullen zonder nadere verrekening van haar kan krijgen.
De man betwist dat hij nog foto's van de jeugd van de vrouw heeft. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij de familiefoto's waarop de kinderen staan heeft gescand en hij deze zelf aan de kinderen wil geven. Hij wil deze gescande foto's echter niet aan de vrouw geven.
De man stelt nog dat de vrouw privé spullen van hem heeft, te weten een antiek parelmoer ingelegd kistje, een antieke tafel en een antieke kris, klein zilverwerk, een piano en een muziekstandaard en dat zij deze aan hem dient terug te geven. Voor het overige maakt hij geen aanspraak op spullen van de inboedel.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de betwisting van de man niet kan worden vastgesteld dat de man beschikt over de door de vrouw gewenste jeugdfoto's, zodat haar verzoek dienaangaande niet kan worden toegewezen.
De rechtbank is wel van oordeel dat de vrouw recht heeft op de helft van de familiefoto's waarop de kinderen staan. Nu de vrouw ter zitting heeft aangegeven genoegen te nemen met een kopie van de gescande familiefoto's en de man niet nader heeft onderbouwd waarom hij desondanks deze gescande foto's niet aan de vrouw wenst te overhandigen, zal de rechtbank in de nog te nemen eindbeslissing de door de vrouw verzochte afgifte van een kopie van de gescande familiefoto's toewijzen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw haar ter zitting gedane toezegging ten aanzien van de door de man gewenste privé spullen gestand zal doen en dat partijen een en ander in onderling overleg zullen regelen en zij geen beslissing van de rechtbank op dit punt wensen.
De man stelt dat de door hem gemaakte en betaalde kosten voor de opslag en het transport van de inboedel van de vrouw geheel voor haar rekening dienen te komen. De vrouw betwist dit en stelt dat deze kosten geheel voor rekening van de man dienen te blijven. De man heeft namelijk geweigerd haar spullen, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, aan haar af te geven. De kosten voor de niet noodzakelijke opslag en transport van haar spullen dienen dus geheel voor rekening van de man te komen.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de gemotiveerde betwisting door de vrouw, de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten noodzakelijk waren. Dit lijkt temeer niet aannemelijk nu beide partijen hebben aangegeven dat de vrouw reeds op 23 maart 2006 naar [land] is gekomen om haar spullen op te halen. De rechtbank zal de door de man gestelde kosten dan ook niet in de uiteindelijke verrekening betrekken.
Schilderijen en verkoopopbrengst woning moeder van de vrouw
Partijen verschillen van mening over de vraag of twee schilderijen van de schilder [schilder] (hierna: de schilderijen) uit de nalatenschap van de moeder van de vrouw, alsmede de verkoopopbrengst van het huis van de moeder van de vrouw aan de [adres 3] (hierna: de verkoopopbrengst) in de tussen partijen in de huwelijkse voorwaarden overeengekomen finale verrekening betrokken moeten worden.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw als bewindvoerder met machtiging van de kantonrechter te Leiden de inboedel van haar moeder, waaronder de schilderijen, heeft verdeeld en de schilderijen op 21 maart 2001 reeds krachtens schenking in eigendom heeft verkregen. De schilderijen zijn derhalve gedurende het huwelijk van partijen en gedurende het leven van de moeder van de vrouw zonder uitsluitingsclausule in eigendom aan de vrouw overgedragen. Ter zitting heeft de man desgevraagd nog verklaard dat nu de vrouw de schilderijen vóór het overlijden van haar moeder heeft verkregen er geen sprake is van een vererving, maar van een schenking. Ingevolge de overgangsbepaling van artikel IV lid 2 van de Wijzigingswet titel 8 boek 1 BW van 14 maart 2002 is op de schenking van de schilderijen en de verkoopopbrengst het oude recht van toepassing, aldus de man. In dat oude recht is bepaald dat schenkingen alleen dan buiten de verrekenplicht vallen als ten tijde van de schenking zulks is bepaald door de schenker, hetgeen volgens de man in het onderhavige geval niet is gebeurd. Ten aanzien van de verkoopopbrengst geldt volgens de man hetzelfde. De vrouw heeft vóór het overlijden van haar moeder de verkoopopbrengst met haar broer verdeeld, zodat ook hier geen sprake is van een vererving maar van een schenking. Nu ten tijde van deze schenkingen geen uitsluitingsclausule is opgenomen, dienen deze schenkingen in de finale verrekening te worden betrokken, aldus de man.
De vrouw betwist dat zij de schilderijen voor het overlijden van haar moeder op [datum] 2002 in eigendom heeft verkregen. Volgens haar heeft zij de schilderijen op grond van een bruikleenovereenkomst in bruikleen gekregen van haar moeder. Daarnaast stelt zij dat zij het huis van haar moeder heeft verkocht in haar hoedanigheid van bewindvoerder en is de verkoopopbrengst vervolgens, vooruitlopend op de afwikkeling van het testament van haar moeder, tussen haar en haar broer verdeeld. Naar het oordeel van de vrouw heeft zij genoemde vermogensbestanddelen krachtens erfrecht met uitsluitingsclausule verkregen. De vrouw is voorts van oordeel dat artikel 1:133 BW van toepassing is. Naar het oordeel van de vrouw dient de waarde van de schilderijen en de verkoopopbrengst niet in de finale verrekening betrokken te worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat partijen in het onderhavige geval in hun huwelijkse voorwaarden niet alleen een finaal verrekenbeding zijn overeengekomen, doch tevens een periodiek verrekenbeding in artikel 5 van hun huwelijksvoorwaarden.
Uit hetgeen bepaald is in de overgangsbepaling van artikel IV lid 1 van de Wijzigingswet titel 8 boek 1 BW van 14 maart 2002 kan worden afgeleid dat op huwelijkse voorwaarden die uitsluitend finale verrekening van vermogen bevatten en welke huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt vóór 1 september 2002, het oude recht van toepassing is gebleven. Dit impliceert dat de wettelijke regeling inzake verrekenbedingen van afdeling 2 van titel 8 van boek 1 (artikel 1:132 - 1:143 BW), die op 1 september 2002 is ingevoerd, onmiddellijke werking heeft ten aanzien van huwelijkse voorwaarden als de onderhavige die mede een periodiek verrekenbeding bevatten. Dit betekent dat de vraag of de twee schilderijen en de verkoopopbrengst in de tussen partijen overeengekomen finale verrekening betrokken moet worden, beoordeeld dient te worden naar hetgeen is bepaald in genoemde afdeling 2 van titel 8 van boek 1 BW genoemde regels.
In artikel 1:133 lid 2 BW is bepaald dat de verplichting tot verrekening geen betrekking heeft op vermogen dat krachtens erfopvolging, making of gift wordt verkregen. Gesteld noch gebleken is dat partijen in hun huwelijkse voorwaarden hebben afgeweken van deze bepaling, zodat deze bepaling tussen partijen geldend is.
De vraag of de twee schilderijen en de verkoopopbrengst in de finale verrekening moeten worden betrokken, moet gezien het voorgaande dus ontkennend worden beantwoord. Nu de man stelt dat de vrouw de schilderijen en de verkoopopbrengst van haar moeder geschonken heeft verkregen kan, gezien het voorgaande in het midden blijven of er sprake is geweest van verkrijging krachtens erfrecht of van schenking.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij de schilderijen inmiddels in haar bezit zijn nu zij deze in oktober 2007 van de man heeft ontvangen. De rechtbank hoeft dienaangaande derhalve niets meer te beslissen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de man geen aanspraak kan maken op de door de vrouw ontvangen verkoopopbrengst van de woning van de moeder van de vrouw.
Het is de rechtbank niet bekend of deze verkoopopbrengst nog in het bezit is van de vrouw danwel is besteed aan enig nog in bezit van partijen of één van hen bestaand vermogen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich hieromtrent nader uit te laten.
Empire theeservies
De man heeft in zijn brief van 23 november 2007 onweersproken gesteld dat de moeder van de vrouw dit theeservies aan partijen heeft geschonken voor hun huwelijk in 1992. Ter onderbouwing van deze stelling wijst hij op het door de vrouw als productie 2 overgelegde codicil van haar moeder. Volgens hem behoort dit theeservies partijen zonder uitsluitingsclausule toe en dient dit eveneens in de finale verrekening tussen partijen betrokken te worden.
Geen van de partijen heeft zich echter nader uitgelaten over de vraag of en zo ja, voor welke waarde, dit servies in de finale verrekening tussen partijen betrokken dient te worden. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich hieromtrent schriftelijk nader uit te laten.
Vergoeding van door vrouw ontvangen schenkingen
De vrouw stelt dat zij voor het overlijden van haar moeder schenkingen heeft ontvangen voor een bedrag van in totaal € 181.512,-- (NLG 400.000,--). Daarnaast heeft zij van haar tante [tante] een legaat van €11.345,-- (NLG 25.000) ontvangen. Het totaalbedrag van deze schenkingen bedraagt €192.857,-- (NLG 425.000) en wenst de vrouw terug te ontvangen vanuit het vermogen.
De man stelt voorop dat de schenkingen die de vrouw heeft ontvangen dienen te worden verrekend op grond van het verrekenbeding. Voorst is hij van oordeel dat uit de door de vrouw overgelegde producties niet blijkt waaraan de door de vrouw gestelde bedragen zijn besteed. De man stelt hij zich op het standpunt dat dit vermogen van de vrouw is besteed aan de kosten van de huishouding. Op grond van artikel 4 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden dienen de kosten van de huishouding uit vermogen van beide partijen te worden bestreden. Dit betrof het vermogen van de vrouw, nu de man niet over vermogen beschikte, aldus de man.
Voor zover de man heeft beoogd te stellen dat de schenkingen dan wel de door de vrouw uit de nalatenschap van tante [tante] ontvangen roerende zaken voor een waarde van meer dan NLG 3.000,-- in de finale verrekening dienen te worden betrokken, omdat ten tijde van deze schenkingen geen uitsluitingsclausule is overeengekomen, wordt hieraan voorbij gegaan. Zoals reeds hiervoor ten aanzien van de schilderijen en de verkoopopbrengst van de woning van de moeder van de vrouw is overwogen, blijven schenkingen en verkrijgingen krachtens erfrecht op grond van artikel 1:133 BW buiten de verrekening.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende informatie heeft verschaft over de vraag waaraan de door haar gestelde schenkingen zijn besteed. Met het oog daarop wordt de vrouw in de gelegenheid gesteld haar stelling dat zij recht heeft op terugontvangst van het bedrag van € 192.857,00 uit het aanwezige vermogen schriftelijk nader te onderbouwen. De man zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop schriftelijk te reageren.
Verkoopopbrengst auto
De vrouw stelt dat de verkoopopbrengst van de haar in eigendom toebehorende [auto] gebruikt is voor de woning in [land]. Ook dit bedrag dient zij volledig terug te krijgen.
De man stelt primair dat de verkoopopbrengst van de auto is gebruikt voor de kosten van de huishouding en dat deze is verteerd. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de verkoopopbrengst in de finale verrekening tussen partijen dient te worden betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de verkoopopbrengst van de auto voor zover deze zou zijn aangewend ten behoeve van de gezamenlijke woning in [land] niet voor vergoeding aan de vrouw in aanmerking komt, gezien het reeds in het bovenstaande besproken inhoud van het finale verrekenbeding.
Aandelen [X] Holding B.V.
De vrouw heeft gesteld dat de man op de peildatum nog 6% van de aandelen in [X] Holding B.V. houdt. Deze dienen in de finale afrekening betrokken te worden.
De rechtbank zal de zaak aanhouden om de man in de gelegenheid te stellen hierop schriftelijk te reageren waarna ook de vrouw haar standpunt dienaangaande nader kan toelichten.
Beeldhouwwerk [Z]
Ter zitting hebben partijen hierover overeenstemming bereikt. De vrouw kan het beeld ophalen op het kantoor van de advocaat van de man te Rotterdam, zonder nadere verrekening.
Spaarrekeningen kinderen
De man heeft betoogd dat de opgenomen gelden zijn gebruikt voor de schapenfokkerij met instemming van de vrouw.
De vrouw betwist niet dat zij heeft ingestemd met de opname van het saldo van deze rekeningen, maar beroept zich op de afspraak dat dit saldo zou worden aangezuiverd na afloop van het lammerseizoen. De man heeft zich niet aan deze afspraak gehouden, aldus de vrouw. De man dient de saldi van de kinderen dan ook aan te zuiveren.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat saldi van de spaarrekeningen zijn gebruikt voor de schapenfokkerij in verband met de financiële problemen van destijds. Beide partijen hebben hiermee ingestemd. Weliswaar was er een afspraak om de opgenomen bedragen weer aan te zuiveren, maar nu de schapenfokkerij ten bate van beide partijen en hun gezin heeft gediend is er geen redelijke grond om uitsluitend de man te belasten met het aanzuiveren van dit bedrag. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen en niet in de uiteindelijke verrekening betrekken.
Overige bankrekeningen
De rechtbank beschikt thans nog niet over een overzicht van de saldi op de bankrekeningen zoals deze op de peildatum aanwezig waren. Indien partijen wensen dat deze in de verrekening worden betrokken worden partijen in de gelegenheid gesteld alsnog een overzicht daarvan in het geding te brengen, voorzien van bewijsstukken, bijvoorbeeld bankafschriften per peildatum.
Gezien het vorenstaande zal de rechtbank beslissen als na te melden.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken te bepalen dat de vrouw ter zake van door hem geleden schade verplicht is de man schadeloos te stellen.
houdt de behandeling met betrekking tot het verzoek omtrent de verdeling en verrekening aan tot 15 oktober 2008 pro forma opdat partijen zich schriftelijk kunnen uitlaten en stukken in het geding kunnen brengen;
bepaalt dat partijen uiterlijk vier weken voor genoemde proformadatum aan elkaar en aan de rechtbank hun volgende uitlatingen en stukken dienen te overleggen:
door de man:
1. een overzicht van de door hem na het vertrek van de vrouw gemaakte kosten ten behoeve van de hypotheek en het gewone onderhoud van de woning en/of percelen grond in [land] en voor overige handelingen die geen uitstel konden lijden, voorzien van betaalbewijzen;
2. nadere uitlating over de vraag of dan wel hoe het empire theeservice in de finale verrekening tussen partijen dient te worden betrokken;
3. een standpunt ten aanzien van de vraag of dan wel hoe de aandelen [X] Holding in de verrekening dienen te worden betrokken, voorzien van verificatoire bewijsstukken.
door de vrouw:
1. bewijsstukken waaruit blijkt dat de door de vrouw gestelde kosten voor de hypotheek en de advocaatkosten zijn gemaakt ten behoeve van de in gemeenschappelijk eigendom behorende huis en percelen grond in [land] en voorts bewijsstukken ter onderbouwing van de (hoogte van) deze kosten.
2. nadere uitlating over de vraag of dan wel hoe het empire theeservice in de finale verrekening tussen partijen dient te worden betrokken;
3. nadere uitlating over de vraag of dan wel hoe de aandelen [X] Holding in de verrekening dienen te worden betrokken;
4. bescheiden waaruit blijkt dat de door haar ontvangen erfenis/schenkingen voor een totaalbedrag van €192.857,-- zijn besteed aan het gezamenlijk vermogen van partijen dan wel de gezamenlijke woning en percelen grond in [land]
door beide partijen:
- een overzicht van te verrekenen posten rekening houdend met hetgeen daaromtrent in deze beschikking is bepaald, voorzien van een door elk der partijen berekend en gewenst eindbedrag.
bepaalt dat partijen tot de proformadatum schriftelijk mogen reageren op de door de wederpartij gedane schriftelijke uitlating en overgelegde stukken, waarna de zaak op de stukken zal worden afgedaan.
bepaalt dat, indien voor genoemde proformadatum geen bericht is ontvangen of één of beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) zijn overgelegd zonder dat nader uitstel is gevraagd, de zaak zal worden afgedaan met inachtneming van artikel 21 en 22 wetboek van burgerlijke rechtsvordering.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling en terzake de verrekening aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Don, bijgestaan door mr. A.M. de Zoeten als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2008.