ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6296

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09.900142-08
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld tegen een bejaarde dame in haar woning

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 juli 2008 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een poging heeft gedaan om een bejaarde dame in haar woning te beroven. De verdachte is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.W. van der Kooi, en de terechtzitting vond plaats met gesloten deuren op 18 juni 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na het overklimmen van een tuinhek, de woning van het slachtoffer is binnengedrongen. De mededader heeft het slachtoffer met een mes bedreigd, terwijl de verdachte slechts een duw heeft gegeven. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld, maar acht de poging tot diefstal wel bewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die in een gesloten jeugdinrichting verblijft. De rechtbank volgt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en legt een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 102 dagen, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringscontact en behandeling. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het eerste alternatief van de telastlegging, maar veroordeelt hem voor het tweede alternatief en het tweede feit, dat betrekking heeft op het opgeven van een valse naam aan de autoriteiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de jeugdstrafrechtelijke procedure, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.900142-08
rolnummer 0003
’s-Gravenhage, 2 juli 2008
De rechtbank ’s-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdac[verdachte]verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans op civielrechtelijke titel verblijvend in F.C. Teylingereind te Sassenheim.
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 18 juni 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.W. van der Kooi, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J.A. Buitenhuis, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder 1. eerste en tweede alternatief cumulatief telastgelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 162 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en als bijzondere voorwaarde dat verdachte de aanwijzingen volgt die hem worden gegeven door Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering, dan wel door afdeling jeugdbescherming in het kader van de ondertoezichtstelling.
De officier van justitie vordert ten aanzien van het onder 2. telastgelegde feit een geldboete van € 220,-.
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding onder 1. eerste alternatief is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Gelet op aard en uitvoering van de poging komt de rechtbank tot de conclusie dat het hier niet gaat om een poging afpersing, maar om een poging diefstal.
Ten aanzien van het telastgelegde geweld:
De rechtbank maakt uit de aanwezige bewijsmiddelen op dat verdachte verrast was door het feit dat zijn mededader een mes had en dat hij dit pas ontdekte toen hij en zijn mededader al in het huis van het slachtoffer waren. Er zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte op voorhand had moeten vermoeden of weten dat zijn mededader een mes zou gaan gebruiken. Voor de betrokkenheid van verdachte bij de met het mes gepleegde bedreiging en verwonding, acht de rechtbank dan ook onvoldoende bewijs aanwezig. Het duwen van het slachtoffer kan wel bewezen worden verklaard.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1. tweede alternatief en 2. vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad – de inhoud van de telastlegging zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging om een bejaarde dame in haar woning te beroven. Hij is met zijn mededader meegegaan, is over een tuinhek geklommen en is de woning van het slachtoffer binnengegaan. De mededader van verdachte heeft het slachtoffer toen zij hem ontdekte en direct verzet bood, met een mes in haar voorhoofd gestoken. Verdachte heeft het slachtoffer volgens eigen zeggen een duw gegeven en is met zijn mededader de woning weer uitgegaan. Het betoog van verdachte dat hij meende een bezoek te gaan brengen aan de ouderlijke woning van zijn medeverdachte - en dat hij pas in dekeuken ontdekte dat dit niet het geval was - acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoon, de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, dit alles met het oog kennelijk slechts op eigen gewin. Aannemelijk is dat het geschokte slachtoffer nog lang nadelige gevolgen van het feit zal ondervinden en met name zal zij zich in haar eigen woning, een plek waar eenieder zich veilig zou moeten weten, nog lang - zo niet de rest van haar leven - onveilig voelen. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Dergelijke feiten vergroten ook het gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
Voorts heeft verdachte bij de politie een andere dan zijn eigen naam opgegeven.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van:
1. een verzoekschrift machtiging plaatsing gesloten jeugdzorg, in het kader van een ondertoezichtstelling d.d. 6 maart 2008 ingediend door Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdbescherming;
2. een brief van Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdbescherming d.d. 26 maart 2008 met bijlage, inhoudende bericht dat plaatsing van [verdachte] met ingang van 26 maart 2008 op civielrechtelijke titel kan plaatsvinden in de gesloten jeugdzorg instelling of justitiële jeugdinrichting De Waterpoort te Groningen;
3. het aanvullend rapport d.d. 8 april 2008 van de Raad voor de Kinderbescherming;
4. het rapport pro justitia d.d. 23 mei 2008 door [A], gezondheidszorgpsycholoog;
5. het voorlichtingsrapport strafzaken d.d. 3 juni 08 door de Raad voor de
Kinderbescherming;
Uit deze stukken komt onder meer het volgende naar voren.
(uit het onder 4. genoemde rapport:)
Geconcludeerd wordt dat bij [verdachte] sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten een gedragsstoornis, in combinatie met zwakbegaafdheid.
Er is sprake van problemen in de agressiebeheersing, impulscontrole en frustratietolerantie. Daarnaast is [verdachte] beïnvloedbaar.
Hij wordt enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Het recidiverisico is gemiddeld. Specifieke aandachtspunten hierbij zijn criminaliteit van vader, omgang met delinquente leeftijdsgenoten, stress en geringe copingvaardigheden, impulsiviteit, problemen met hanteren van boosheid en weinig medewerking aan interventies.
Het feit dat de sociaal emotionele ontwikkeling van [verdachte] gestoord is, hetgeen zich onder andere uit in een persoonlijkheid met antisociale trekken, kan een relatie hebben met de pedagogische verwaarlozing. De ouders van [verdachte] lijken hem onvoldoende begeleiding, structurering en begrenzing te hebben gegeven. Regels, duidelijkheid en structuur zijn voor hem wel belangrijk.
Geadviseerd wordt oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie, met bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, met behandeling middels bijvoorbeeld de Equiptraining bij De Waag en Het Palmhuis. Wenselijk is dat dit binnen het civielrechtelijk kader wordt uitgevoerd, nu [verdachte] inmiddels civielrechtelijk geplaatst is in een gesloten inrichting.
(uit het onder 5. genoemde rapport:)
De raad adviseert als bijzondere voorwaarde op te leggen het volgen van de aanwijzingen zoals gegeven door Bureau Jeugdzorg. De rechtbank leest dit advies, gelet op het feit dat sprake is van een ondertoezichtstelling, als bedoeld te zijn Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdbescherming.
De rechtbank zal het advies volgen in die zin dat, uitgaande van verminderde toerekeningsvatbaarheid, een deels voorwaardelijke detentiestraf zal worden opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat verdachte de aanwijzingen dient te volgen van de gezinsvoogd en als de ondertoezichtstelling binnen de proeftijd zou eindigen, van de jeugdreclassering.
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 435 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1. eerste alternatief telastgelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding onder 1., tweede alternatief, en 2. telastgelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1, tweede alternatief:
poging tot diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en een andere deelnemer aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
door het bevoegd gezag naar zijn naam gevraagd een valse naam opgeven;
verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 102 DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 60 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdbescherming, die de ondertoezichtstelling uitvoert, zolang tijdens de proeftijd sprake is van een ondertoezichtstelling en indien de ondertoezichtstelling eindigt binnen de proeftijd, door Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instellingen zulks nodig achten;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
in verzekering gesteld op 26 februari 2008
in voorlopige hechtenis gesteld op 19 februari 2008
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van 8 april 2008.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Timmermans, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C. Koekman, kinderrechter,
en mr. J.P. Wittop Koning, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2008.