ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6221

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/8656 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ambtsjubileumgratificatie bij gedeeltelijk FPU-ontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 juni 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De ambtenaar, eiser, had verzocht om een ambtsjubileumgratificatie naar rato van zijn diensttijd, nadat hem gedeeltelijk FPU-ontslag was verleend. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de gratificatie door verweerder onjuist was. De rechtbank stelde vast dat de tekst van artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling bezoldiging provincie Zuid-Holland geen beperking oplegt aan de toekenning van de gratificatie bij gedeeltelijk FPU-ontslag. De rechtbank concludeerde dat de ambtenaar recht had op een gratificatie van 471/480ste van de maandelijkse bezoldiging, en dat de berekening van de door eiser nog verschuldigde gratificatie correct was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de provincie Zuid-Holland veroordeeld tot betaling van de verschuldigde gratificatie en proceskosten. Tevens werd de provincie opgedragen het griffierecht te vergoeden. De uitspraak kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/8656 AW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 15 januari 2007 heeft verweerder geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een 40-jarig ambtsjubileumgratificatie voor dat deel dat hem FPU-ontslag is verleend (te weten 15%) evenredig aan de tijd in overheidsdienst op de datum van genoemd FPU-ontslag (te weten 471/480ste).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 20 februari 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 oktober 2007, verzonden op 5 oktober 2007, heeft verweerder, in afwijking van het advies van 6 juli 2007 van de Bezwaarcommissie rechtspositie provinciaal personeel (hierna: de Commissie), de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 november 2007, ingekomen bij de rechtbank op 13 november 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 29 mei 2008 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P. Wolbers werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. Motivering
1. Ingevolge artikel B.12, eerste lid, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling provincies (CAP) – voorzover hier van belang – wordt aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een FPU-uitkering ontslag verleend (…).
Ingevolge het tweede lid – voorzover thans van belang – kan op aanvraag van de ambtenaar het in het eerste lid genoemde ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende arbeidsduur worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. (…)
Ingevolge artikel C.19 van de CAP stellen Gedeputeerde Staten, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk 1 overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, algemeen verbindende voorschriften vast inzake het recht op een gratificatie wegens ambtsjubileum.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling bezoldiging provincie Zuid-Holland (hierna: Uitvoeringsregeling) wordt aan de ambtenaar wegens 25-jarige, 40-jarige en 50-jarige overheidsdienst een gratificatie toegekend.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de gratificatie, zoals bedoeld in het eerste lid, bij een diensttijd van 25 jaar 50% en bij 40 en 50 jaar 100% van de maandelijkse bezoldiging, welke voor de ambtenaar op de dag van het ambtsjubileum geldt, te vermeerderen met de vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering.
Ingevolge het derde lid wordt aan de ambtenaar, die terzake van een aan hem verleend ontslag ingevolge het bepaalde in artikel B.12 van de CAP (hierna: FPU-ontslag) aanspraak kan maken op de FPU-uitkering als daar genoemd, indien hij bij het voortduren van het dienstverband binnen vijf jaren, op grond van het bepaalde in het vorige lid in aanmerking zou zijn gekomen voor een gratificatie wegens 25-jarige, 40-jarige en 50-jarige overheidsdienst, een gratificatie toegekend, evenredig aan de tijd in overheidsdienst op de datum van genoemd ontslag.
Ingevolge het vierde lid wordt de gratificatie, zoals bedoeld in het derde lid, vastgesteld door het bedrag, waarop recht zou hebben bestaan bij een ambtsjubileum te vermenigvuldigen met een breuk. Daarvan wordt de teller gevormd door het feitelijk aantal vervulde volle maanden diensttijd en de noemer door 300 bij een 25-jarige, 480 bij een 40-jarige en 600 bij een 50-jarige ambtsjubileumgratificatie.
Ingevolge artikel 24 van de Uitvoeringsregeling kan, indien zich gevallen voordoen, waarvoor deze regeling geen voorziening biedt of waarin toepassing van deze regeling naar hun oordeel [de rechtbank neemt aan dat wordt bedoeld: naar het oordeel van het bevoegd gezag] ernstige bezwaren zou opleveren, zonodig onder afwijking van deze regeling, ten voordele van de individuele ambtenaar worden voorzien.
2. Aan eiser, aangesteld als ambtenaar in dienst van de provincie, is per 1 december 2005 gedeeltelijk, namelijk voor 15% (5,4 uur), FPU-ontslag verleend. Op 1 september 2006 was eiser 40 jaar als ambtenaar in overheidsdienst.
3. Omdat eiser per 1 september 2006 nog in dienst was voor 85% deeltijd, heeft verweerder hem een ambtsjubileumgratificatie toegekend van 85% van de maandelijkse bezoldiging geldend voor een fulltime dienstverband vermeerderd met vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. (Onder bezoldiging wordt in het hierna volgende verstaan: de bezoldiging vermeerderd met vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.) Het verzoek van eiser om hem ook voor het gedeelte dat hij met FPU-ontslag is gegaan (15%) naar rato van de duur van zijn dienstverband (471/480ste) een ambtsjubileumgratificatie toe te kennen, heeft verweerder afgewezen.
Deze afwijzing heeft verweerder bij het thans bestreden besluit, in afwijking van het advies van de Commissie, gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder samengevat ten grondslag gelegd dat artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling slechts betrekking heeft op de situatie dat het dienstverband volledig wordt beëindigd op grond van een volledig (100%) FPU-ontslag. Voorts zag verweerder – anders dan de Commissie had geadviseerd – in de omstandigheden van het geval geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 24 van de Uitvoeringsregeling.
4. Eiser voert in beroep aan dat hem op grond van het bepaalde in artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling, naast de ambtsjubileumgratificatie van 85% van de bezoldiging geldend voor een fulltime dienstverband, tevens een ambtsjubileumgratificatie had moeten worden toegekend voor het gedeelte dat hem FPU-ontslag is verleend, zulks naar rato van zijn dienstverband. Derhalve een gratificatie van 471/480ste van 15% van de maandelijkse bezoldiging geldend voor een fulltime dienstverband.
5. De rechtbank is – met eiser – van oordeel dat de tekst van artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling geen aanknopingspunt biedt voor het standpunt van verweerder dat slechts bij een volledig FPU-ontslag recht ontstaat op een ambtsjubileumgratificatie naar rato van de gewerkte tijd. Blijkens artikel B.12, tweede lid, van de CAP kan FPU-ontslag ook gedeeltelijk worden verleend. Onder FPU-ontslag als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling dient derhalve tevens te worden verstaan gedeeltelijk FPU-ontslag. Nu de tekst van artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling niet onduidelijk is, is er geen plaats voor een beperkende uitleg van deze bepaling op grond van wetshistorische argumenten. Bovendien overtuigen de wetshistorische argumenten van verweerder niet. Het mag dan zo zijn dat voorheen een gelijke bepaling heeft gegolden ten aanzien van het VUT-ontslag, thans ziet de bepaling op het FPU-ontslag dat – anders dan het VUT-ontslag – ook gedeeltelijk kan worden verleend. Bij de invoering van het flexibel pensioen is kennelijk geen aanleiding gevonden de werking van artikel 13, derde lid, te beperken tot voltijds FPU-ontslag, daargelaten de vraag of een dergelijke bepaling niet als discriminatoir ten opzichte van deeltijd-vervroegd-gepensioneerden (artikel 125g van de Ambtenarenwet) buiten werking zou moeten worden gelaten.
Concluderend ziet de rechtbank in de tekst van artikel 13, derde lid, van het Uitvoeringsreglement geen aanknopingspunt om af te wijken van het in het ambtenarenrecht algemeen geldende uitgangspunt dat rechtspositionele bepalingen naar rato worden toegepast op ambtenaren met een deeltijd dienstverband c.q. deeltijd vervroegd pensioen. Daaraan voegt de rechtbank toe dat in de in artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling gebezigde zinsnede “bij het voortduren van het dienstverband” niet tot een ander oordeel leidt. Immers, er is geen goede grond om te oordelen dat de zinsnede “bij het voortduren van het dienstverband” niet tevens betrekking zou kunnen hebben op de situatie dat bij gedeeltelijk FPU-ontslag binnen vijf jaren recht zou ontstaan op een ambtsjubileumgratificatie bij voorduren van het dienstverband voor dat gedeelte waarvoor het FPU-ontslag is verleend.
Evenmin ziet de rechtbank in de door verweerder gestelde precedentwerking reden om anders te oordelen.
5.1 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de gehandhaafde weigering om aan eiser een ambtsjubileumgratificatie toe te kennen voor dat deel dat hem FPU-ontslag is verleend (15%) naar rato van zijn diensttijd tot aan het gedeeltelijk FPU-ontslag (471/480ste) niet in stand blijven. Het beroep is gegrond.
5.2 De rechtbank ziet aanleiding conform het primaire verzoek van eiser zelf in de zaak te voorzien. De door eiser gemaakte berekening van de door verweerder aan hem nog verschuldigde ambtsjubileumgratificatie (471/480ste x 15% x € 4.320,10 = € 635,06) is door verweerder niet weersproken en komt de rechtbank niet onjuist voor. Eiser stelt van dat bedrag reeds een bedrag van € 1,28 te hebben ontvangen, zodat verweerder aan hem per 1 december 2005 nog verschuldigd is een bedrag van € 633,78 aan ambtsjubileumgratificatie.
5.3 Ook het verzoek om schadevergoeding bestaande uit de wettelijke rente over laatstgenoemd bedrag vanaf 1 januari 2006 tot de dag van algehele voldoening is door verweerder niet weersproken. Dit verzoek is op grond van het bepaalde in artikel 8:73 van de Awb toewijsbaar. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
5.4 De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-, te weten € 322,- voor het beroepschrift en € 322,- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 2 oktober 2007, kenmerk DCZ/2007/5322-1;
herroept het primaire besluit van 15 januari 2007, kenmerk DBI/2007/8637;
willigt het verzoek van eiser om in aanmerking te komen voor een ambtsjubileumgratificatie naar rato voor dat deel dat hem FPU-ontslag is verleend in en bepaalt de hoogte daarvan op een bedrag van € 635,06, waarvan nog een bedrag van € 633,78 is te voldoen;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt de provincie Zuid-Holland tot schadevergoeding als onder 5.3 aangegeven;
bepaalt dat de provincie Zuid-Holland aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 143,--, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten de provincie Zuid-Holland aan eiser dient te vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. E.S.G. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.