ECLI:NL:RBSGR:2008:BD5617

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/19794
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning voor medische behandeling en vrijstelling van mvv-vereiste

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 juni 2008 uitspraak gedaan in het geschil tussen een Chinese vreemdeling en de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking van medische behandeling. De aanvraag werd afgewezen omdat de vreemdeling niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De vreemdeling stelde dat hij op medische gronden vrijgesteld moest worden van het mvv-vereiste, omdat hij lijdt aan een ernstige nierfunctiestoornis die levenslange hemodialyse vereist. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de medische situatie van de vreemdeling en de voorwaarden die door de Bureau Medische Advisering (BMA) waren geformuleerd. De rechtbank benadrukte dat het aan de Staatssecretaris is om te onderzoeken of aan deze voorwaarden kan worden voldaan en dat de verantwoordelijkheid niet volledig bij de vreemdeling ligt. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 07/19794
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Chinese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek, advocaat te Groningen,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie-en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.R. de Groot, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 6 april 2006 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel ‘medische behandeling’. Verweerder heeft bij besluit van 12 februari 2007 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2 Eiser heeft daartegen op 12 februari 2007 bezwaar gemaakt en de gronden bij brief van 13 april 2007 aangevuld. Bij besluit van 20 april 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 10 mei 2007 heeft eiser tegen het hiervoor genoemde besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 19 oktober 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:64 Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst.
Partijen hebben nadien schriftelijk gereageerd op de vragen van de rechtbank en hebben, nadat zij op de hoogte zijn gesteld van het vertrek van behandelend rechter mr. H.C.P. Venema, rechter, toestemming verleend om het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eisers beroep om te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingen¬besluit 2000 (Vb 2000) is enkel onderbouwd met medische omstandigheden. Het beroep op de hardheidsclausule is daarom opgevat als een beroep op artikel 17, tweede lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Dit beroep slaagt niet, omdat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) is gebleken dat eiser voor zijn nierproblemen behandeld kan worden in China. In de grote steden zijn mogelijkheden voor hemodialyse en transplantatie en ook zijn de benodigde medicijnen aanwezig, bijvoorbeeld in het Friendship Hospital in Beijing. Ook kan eiser in staat geacht worden om te reizen, met inachtneming van een aantal voorzieningen die getroffen moet worden. Zo dient eiser op de voorgeschreven dagen, driemaal per week, zijn dialysebehandeling te ondergaan, zijn medicatie mee te nemen en te gebruiken tijdens en na zijn reis en dient hij een schriftelijke overdracht van de medische gegevens mee te nemen. Verweerder wijst er op dat het in de eerste plaats aan eiser zelf is om de noodzakelijke maatregelen te nemen. De IOM kan een vreemdeling hierin bijstaan (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) 21 augustus 2006, kenmerk 200602605/1). Niet is gebleken dat eiser in afwachting van de behandeling van de mvv-aanvraag niet in het land van herkomst behandeld zou kunnen worden. Een medische noodsituatie op korte termijn blijft dan ook uit. De stelling in bezwaar, dat er in China geen adequate behandelmogelijkheden voor eiser aanwezig zijn, wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Eiser heeft, afgezien van zijn gezondheidssituatie, geen bijzondere feiten of omstandigheden aangedragen, op grond waarvan hij, gelet op de hardheidsclausule, vrijgesteld zou moeten worden van het mvv-vereiste. In de beslissing op bezwaar heeft verweerder verwezen naar het BMA-rapport ter onderbouwing van zijn standpunt dat er in China adequate behandelmogelijkheden bestaan. In het verweerschrift heeft verweerder voorts naar voren gebracht dat eisers argumenten zien op de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in China. Gelet op hoofdstuk B8/4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) worden omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid betreffen, niet betrokken bij het beoordelen van de aanvraag van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdende met: ‘medische behandeling/medische noodsituatie’.
2.2 Eiser heeft in beroep verwezen naar de gronden van bezwaar, waarin het volgende is aangevoerd. Eiser is niet in het bezit van een geldige mvv en doet een beroep op de hardheidsclausule. Dit beroep is onderbouwd met een toestemmingsverklaring en een brief van zijn gemachtigde. Gebleken is dat bij eiser sprake is van een sterk verminderde nierfunctie, waarvoor blijvende behandeling in de vorm van hemodialyse en medicatie noodzakelijk is. Uitblijven van de behandeling zal op korte termijn tot een medische noodsituatie leiden. Verweerder heeft gesteld dat het in de eerste plaats aan eiser is om aan de genoemde voorwaarden te voldoen en de noodzakelijke overdracht te regelen en dat eiser in staat wordt geacht te reizen aangezien de behandeling in China kan worden voortgezet én niet is gebleken dat hij in China niet behandeld kan worden. Eiser bestrijdt echter dat er voor hem adequate behandelmogelijkheden in China zijn. Zeker gezien de hoge frequentie en intensiteit van zijn behandeling is het een onaanvaardbaar risico om hem naar China te laten terugkeren voor het aanvragen van een mvv en hem in afwachting van een beslissing daarop afhankelijk te laten zijn van de Chinese gezondheidszorg. In beroep heeft eiser op dit punt naar voren gebracht dat hij niet kan aantonen dat hij is ingeschreven in een stad, met als gevolg dat hij geen recht heeft op de medische behandeling daar. De behandelmogelijkheden in een stad staan in schril contrast tot die mogelijkheden van behandeling op het platteland. De praktische toegang is niet aanwezig, zodat eiser niet behandeld kan worden voor zijn ernstige nierproblemen.
2.3 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de ABRS van 13 februari 2007 (kenmerk 200606265/1) verzocht om informatie te verschaffen over (i) het primaire standpunt van verweerder, dat het eisers verantwoordelijkheid is om de voorwaarden in het BMA-rapport te voldoen; (ii) hoe dit standpunt zich verhoudt tot het beleid /andere gevallen, zoals genoemd in de uitspraak van de ABRS van 13 februari 2007 en (iii) de parallellie met artikel 64 Vw 2000.
2.4 Verweerder heeft bij brief van 30 oktober 2007 als volgt gereageerd. Op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 dient de vreemdeling Nederland uit eigen beweging te verlaten. Indien de vreemdeling aan deze rechtsplicht voldoet, is gedwongen uitzetting niet aan de orde. Overeenkomstig dit uitgangspunt is in hoofdstuk B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) opgenomen dat het aan de vreemdeling is om de noodzakelijke begeleiding/overdracht te realiseren. Indien verweerder wel gebruik maakt van de bevoegdheid tot uitzetting, geschiedt dit aan de hand van de in het BMA-advies opgenomen randvoorwaarden. Indien daaraan niet kan worden voldaan, vindt uitzetting in een dergelijk geval niet plaats. Ten aanzien van artikel 64 Vw 2000 is dit uitgangspunt niet anders. Omdat er in artikel 64 Vw 2000 procedures veelal sprake is van een situatie waarin tot uitzetting wordt overgegaan, ligt de verantwoordelijkheid voor die uitzetting conform het hiervoor weergegeven algemene uitgangspunt bij de Dienst Terugkeer &Vertrek.
2.5 Eiser heeft bij brief van 20 november 2007 het volgende naar voren gebracht. Eiser heeft het niet in zijn macht om de genoemde voorwaarden te realiseren. De onmogelijkheid om bijvoorbeeld een medicus ter plekke bereid te vinden eiser te behandelen, zal leiden tot een medische noodsituatie en dit gegeven ligt nu juist ten grondslag aan de aanvraag. De toets of aan de randvoorwaarden in het BMA-advies kan worden voldaan, dient eerder plaats te vinden dan verweerder stelt, te weten tijdens de procedure en niet pas wanneer uiteindelijk de uitzetting gerealiseerd wordt. Voorts heeft eiser gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 26 februari 2007 en heeft hij een artikel overgelegd van mr. Collet over persoonsregistratie in China (Migrantenrecht 8/2007, pp. 316-321).
2.6 Bij brief van 13 december 2007 heeft verweerder het volgende naar voren gebracht. Eiser heeft eerst in beroep aangevoerd dat er voor hem geen praktische behandelmogelijkheden in een stedelijke omgeving bestaan omdat hij niet kan aantonen dat hij in een stad is geregistreerd. Wat hier verder van zij, eiser heeft nu gesteld dat indien gemotiveerd gesteld wordt dat door verweerder niet aan de reisvoorwaarden kan worden voldaan, dit bij de besluitvorming moet worden betrokken. Omdat eiser dit niet heeft gesteld, kan deze grond niet tot het beoogde doel leiden. Er is evenmin sprake van een situatie waarin gemotiveerd is gesteld dat verweerder aan deze voorwaarden niet zou kunnen voldoen.
Ook overigens is er geen grond voor het oordeel dat het op voorhand onmogelijk moet worden geacht om aan de betreffende voorwaarden te voldoen. Uit het artikel van mr. Collet kan niet worden afgeleid dat eiser zijn registratie niet kan veranderen en dat eiser dus niet voor medische zorg in stedelijke gebieden in aanmerking kan komen.
Beoordeling van het beroep
2.7 De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingen¬wet 2000 (Vw 2000), kan worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 16, eerste lid Vw 2000. De bijzondere voorwaarden, waaronder een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel ‘medische behandeling’ wordt verleend, zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk B8 Vc 2000.
2.8 Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
Op grond van hoofdstuk B1/4 Vc 2000 dient in het licht van de vrijstelling op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Aangesloten wordt op dit punt bij paragraaf B8/4.4 Vc, die ziet op de verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking “medische behandeling”. Daarin is onder meer bepaald dat aan de omstandigheid dat een vreemdeling teneinde terug te kunnen reizen naar het herkomstland, medische begeleiding nodig heeft tijdens de reis dan wel een medische overdracht aan behandelaars in het herkomstland dient plaats te vinden, geen doorslaggevende betekenis toekomt. Het is aan de vreemdeling om de noodzakelijke begeleiding/overdracht te realiseren. De IOM kan vreemdelingen hierin ondersteunen. Ingeval van uitzetting faciliteert verweerder de medische begeleiding/overdracht. Indien het onmogelijk is de begeleiding/overdracht te realiseren, is sprake van een situatie bedoeld in artikel 64 Vw 2000.
2.9 De rechtbank overweegt als volgt. In het besluit in eerste aanleg van 12 februari 2007 heeft verweerder zijn standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 gebaseerd op het BMA-rapport van 3 januari 2007. De BMA-arts heeft in dit rapport gesteld dat eiser aan een ernstige nierfunctiestoornis lijdt, waardoor hij afhankelijk is van hemodialyse. Hij heeft aangegeven dat eiser driemaal per week wordt gedialyseerd en dat hij de medicijnen Aprovel (een middel tegen hoge bloeddruk) Aflacalcidol (een vitamine D-preparaat), Pantoprazol (een middel bij maagklachten), Sevelamer (een middel tegen een te hoog fosfaatgehalte in het bloed), een multivitaminepreparaat en calci-chew (een middel tegen botontkalking) gebruikt. De behandeling zal levenslang nodig zijn en deze is beschikbaar in de ziekenhuizen in de grote steden van China. Uitblijven van de behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn en overlijden van eiser. Op basis van de huidige medische inzichten kan eiser gezien zijn klachten niet in staat worden geacht te reizen, tenzij voorafgaand aan de reis is geregeld en gegarandeerd dat een directe fysieke overdracht aan een arts (op het vliegveld) in aansluiting op de reis en vervolgens continuering van de medische behandeling in een medische instelling dan wel door een medische behandelaar ter plekke plaatsvindt. De BMA-arts heeft verder gesteld dat eiser in staat is te reizen met gangbare vervoermiddelen, onder de voorwaarde dat eiser in staat moet zijn op de voorgeschreven dagen zijn dialysebehandeling te ondergaan, dat hij medicatie dient mee te nemen en het gebruik daarvan dient te continueren tijdens zijn reis en dat hij een schriftelijke overdracht van de medische gegevens dient mee te nemen.
2.10 De rechtbank overweegt dat een rapport van het BMA volgens vaste jurisprudentie aangemerkt dient te worden als een deskundigenrapport. Een deskundigenrapport dient op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waar deze informatie aan is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan.
2.11 Door eiser is niet, althans onvoldoende is bestreden dat de ziekte waaraan hij lijdt in China kan worden behandeld. Eiser heeft ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan aan de bevindingen van de BMA-arts in dit opzicht zou moeten worden getwijfeld. In aanmerking genomen de hiervoor onder 2.2 weergegeven gronden van bezwaar en beroep, heeft de rechtbank eiser aldus begrepen dat hij van mening is dat, hoewel in China in beginsel behandeling mogelijk is van de aandoening waaraan hij lijdt, er voor hem daar in de praktijk geen medische behandelmogelijkheden bestaan en dat hij om die reden na terugkeer op korte termijn in een medische noodsituatie zal komen te verkeren. De rechtbank stelt vast dat in het BMA-rapport is vermeld dat eiser niet in staat wordt geacht te reizen (met gangbare vervoermiddelen), tenzij aan de hiervoor onder 2.9 weergegeven voorwaarden is voldaan. De vraag of eiser in staat kan worden geacht om te reizen, is derhalve door de BMA-arts primair negatief beantwoord. De rechtbank heeft in het standpunt van eiser en het medisch oordeel van de BMA-arts, bezien in samenhang met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000, aanleiding gezien om verweerder een nadere toelichting te vragen op zijn opvatting dat in het kader van de onderhavige procedure de verantwoordelijkheid om te voldoen aan de door de BMA-arts geformuleerde voorwaarden niet bij verweerder maar bij eiser ligt. Verweerder heeft - kort weergegeven - naar voren gebracht dat die verantwoordelijkheid eerst in geval van uitzetting op verweerder komt te rusten. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder hierin niet worden gevolgd. Vastgesteld wordt dat artikel 17, eerste lid, Vw 2000 imperatief is geformuleerd. De aanvraag van een verblijfsvergunning wordt niet afgewezen vanwege het ontbreken van een geldige mvv in de in deze bepaling genoemde gevallen. Dit impliceert dat verweerder zorgvuldig onderzoek dient te verrichten naar de vraag of vrijstelling van het mvv-vereiste dient te worden verleend. Voorts geldt dat de vraag of aan de door de BMA-arts geformuleerde voorwaarden kan worden voldaan een essentieel onderdeel uitmaakt van de vraag of het voor eiser gelet op de ernst van zijn gezondheidstoestand verantwoord is om te reizen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000. Immers, blijkens het BMA-advies komt eiser in een medische noodsituatie te verkeren en is het voor hem gelet op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord om te reizen, indien niet aan de voorwaarden kan worden voldaan. Door er, zoals verweerder bij zijn besluitvorming heeft gedaan, op voorhand van uit te gaan dat vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 niet aan de orde is omdat het aan eiser is om tijdens en na zijn reis zelf dan wel met behulp van de IOM te voorzien in de benodigde medicatie alsook de nodige medische begeleiding en overdracht te realiseren, wordt niet het vereiste onderzoek verricht en wordt aan artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 een onjuiste uitleg gegeven. Verweerder had bij zijn besluit (gemotiveerd) dienen aan te geven dat hij de door de BMA-arts geformuleerde voorwaarden aanvaardt en dat hij aan die voorwaarden kan voldoen (zoals verweerder ook heeft gedaan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de ABRS van 13 februari 2007), althans dat aannemelijk is dat aan die voorwaarden kan worden voldaan. De vermelding in paragraaf B1/4 Vc 2000 dat omstandigheden die zien op de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst niet bij de beoordeling worden betrokken en dat op dat punt aansluiting wordt gezocht bij paragraaf B8/4.4 Vc 2000 - waarin onder meer is bepaald dat het aan de vreemdeling is om de noodzakelijke begeleiding /overdracht te realiseren - doet aan dit oordeel niet af. Gelet op de imperatieve formulering van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 heeft verweerder geen beleidsvrijheid en dient het beleid conform deze bepaling te worden uitgelegd. Een uitleg die voorstaat dat omstandigheden die de noodzakelijke medische begeleiding tijdens en/ of medische overdracht na de reis betreffen, niet bij de beoordeling worden betrokken strookt niet met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000.
2.12 Nu verweerder heeft nagelaten gemotiveerd aan te geven dat hij de door de BMA-arts geformuleerde voorwaarden aanvaardt alsook dat hij daaraan kan voldoen althans dat aannemelijk is dat daaraan kan worden voldaan, en hij slechts heeft volstaan met de overweging dat het aan eiser is om de noodzakelijke medische begeleiding / overdracht te realiseren, blijkt niet dat verweerder de vereiste afweging heeft gemaakt en dat verweerder beoordeeld heeft of het gelet op eisers gezondheidstoestand verantwoord is voor eiser om te reizen. Het bestreden besluit berust dan ook op een ontoereikende motivering en is onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.13 Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, en artikel 3:2 Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.14 Het beroep is gegrond.
2.15 In dit geval bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank .
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 07/197194, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 april 2007;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- en bepaalt dat verweerder deze kosten en het griffierecht ad € 143,- aan eiser dient te vergoeden, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S. Stenfert Kroese en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. H.M. Pot als griffier op 23 juni 2008.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: