ECLI:NL:RBSGR:2008:BD5284

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2123 AW en 06/9989 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ziekte en herplaatsingsonderzoek in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 juni 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als laboratoriumsecretaresse, en de Raad van Bestuur van het [X]. Eiseres had beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder, waarbij haar ontslag op grond van ziekte werd gehandhaafd en de herplaatsingsstatus werd verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres gedurende twee jaar onafgebroken ongeschikt was voor haar functie wegens ziekte en dat herstel binnen zes maanden niet te verwachten was. De rechtbank heeft daarbij de FOA's van april 2005 als doorslaggevend beschouwd, waaruit bleek dat eiseres medisch gezien niet geschikt was voor haar functie.

De rechtbank heeft ook de zorgvuldigheid van het herplaatsingsonderzoek beoordeeld. Eiseres had aangevoerd dat er onvoldoende inspanningen waren geleverd om haar te herplaatsen. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende inspanningen had verricht, waaronder tijdelijke werkzaamheden en opleidingen, en dat eiseres zelf ook vacatures had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen mogelijkheden waren voor herplaatsing en dat het ontslag op juiste gronden was verleend.

De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond, waarmee de besluiten van verweerder in stand bleven. Eiseres had de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/2123 AW en 06/9989 AW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
UITSPRAAK IN HET GEDING TUSSEN
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raad van Bestuur van het [X], verweerder.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiseres heeft bij brief van 13 maart 2006 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 januari 2006 (procedure AWB 06/2123 AW). De gronden van beroep zijn aangevuld bij brief van 12 april 2006. Bij brief van 4 april 2008 zijn nadere stukken in het geding gebracht.
2. Eiseres heeft bij brief van 8 december 2006 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 oktober 2006 (procedure AWB 06/9989 AW).
3. Verweerder heeft in beide procedures de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van de bovengenoemde beroepen heeft plaatsgevonden op 17 april 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [A]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. [B] en mr. [C].
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiseres is met ingang van 16 september 1994 aangesteld bij het [X].
1.2 Op 2 november 1998 is zij wegens klachten van depressieve aard uitgevallen voor haar werkzaamheden van laboratoriumsecretaresse bij de afdeling [Q]. In de loop van 2000 heeft zij gedeeltelijk haar werk hervat. Vanaf 1 november 2000 heeft zij de eigen werkzaamheden in een omvang van 24 uur per week hervat. Op 7 november 2001 heeft eiseres zich ziek gemeld wegens toegenomen psychische klachten. Sinds deze datum is eiseres feitelijk niet langer werkzaam geweest in haar functie van laboratoriumsecretaresse bij [Q].
1.3 Bij besluit van 24 juli 2002 heeft verweerder aan eiseres per 1 september 2002 eervol ontslag verleend uit haar functie van laboratoriumsecretaresse. Tegen dit ontslag heeft eiseres, na handhaving daarvan in bezwaar, beroep ingesteld.
1.4 Bij brief van 19 februari 2004 heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat het ontslagbesluit van 24 juli 2002 bij besluit van 19 februari 2004 is ingetrokken. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan geoordeeld dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep is daarop bij uitspraak van 11 augustus 2004 (AWB 03/2244 AW) niet-ontvankelijk verklaard.
1.5 Naar aanleiding van de intrekking van het onder 1.4 genoemde ontslagbesluit is aan eiseres bij besluit van 10 maart 2004 de herplaatsingsstatus verleend. Bij besluit van 29 juni 2004 heeft verweerder het besluit van 10 maart 2004 ingetrokken en voorts aan eiseres meegedeeld dat hij haar op grond van ongeschiktheid om medische redenen de herplaatsingsstatus verleent tot 1 januari 2005. Tegen het verlenen van de herplaatsingsstatus heeft eiseres, na handhaving daarvan in bezwaar, beroep ingesteld. Bij uitspraak van 10 april 2006 (AWB 04/5452 AW) heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van eiseres bij een beoordeling van het bestreden besluit is komen te ontvallen door de inmiddels in rechte vaststaande verlengingsbesluiten. Gelet hierop is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard
1.6 Bij besluit van 17 november 2004 heeft verweerder de herplaatsingsstatus verlengd tot 1 april 2005.
1.7 Bij besluit van 26 april 2005, waarvan op 13 mei 2005 akte is opgemaakt, is eiseres met ingang van 1 juni 2005 voor 16 uur ontslag verleend uit de functie van laboratoriumsecretaresse. Tevens is voor de resterende aanstellingsomvang, zijnde 20 uur, de herplaatsingstermijn verlengd tot uiterlijk 1 oktober 2005.
1.8 Bij besluit van 16 juni 2005 zijn eiseres bij wijze van werkervaringsplaats, tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen bij de afdeling [R].
1.9 Bij besluit van 25 augustus 2005 is bepaald dat de opdracht tot het tijdelijk verrichten van andere werkzaamheden bij de afdeling [R] is verlengd tot het einde van de herplaatsingstermijn. Deze termijn eindigt op 1 oktober 2005, of zoveel later als de doorlooptijd van het bij het UWV ingediende Functie Ongeschiktheid Advies (hierna: FOA) bedraagt. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.10 Bij besluit van 26 augustus 2005 is eiseres meegedeeld dat voor het resterende dienstverband advies zal worden gevraagd aan het UWV. De herplaatsingstermijn zal eindigen op 1 oktober 2005, of zoveel later als de doorlooptijd voor de adviesaanvraag bij het UWV bedraagt.
1.11 Bij besluit van 31 januari 2006 (besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het onder 1.9 genoemde besluit, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie Rechtspositionele Bezwaren, voor zover gericht tegen het aflopen van de herplaatsingstermijn niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
1.12 Eveneens bij besluit van 31 januari 2006 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 maart 2006 ontslag verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte voor de resterende 20 uur.
1.13 Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie Rechtspositionele Bezwaren, bij besluit van 31 oktober 2006 (besluit II) ongegrond verklaard.
Besluit I (AWB 06/2123 AW)
2.1 De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar, voor zover dat is gericht tegen het verlengen van de herplaatsingstermijn over de periode na 1 oktober 2005, voor de duur van de behandeling van de aanvraag betreffende het FOA.
2.2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het besluit van 25 augustus 2005 slechts ziet op de verlenging van de opdracht tot het tijdelijk verrichten van andere werkzaamheden. Tot de verlenging van de herplaatsingstermijn is besloten bij besluit van 26 augustus 2005. Tegen dit besluit is evenwel geen bezwaar gemaakt. De bezwaren van eiseres, voor zover gericht tegen de verlenging van de herplaatsingstermijn, vallen derhalve buiten de omvang van het geschil.
2.3 De rechtbank kan verweerders standpunt volgen. Zij heeft hiertoe allereerst aanknopingspunten ontleend aan de uitspraak van deze rechtbank van 10 april 2006 (AWB 04/5452 AW). In deze uitspraak heeft de rechtbank enerzijds geoordeeld dat het besluit van 26 augustus 2005 strekt tot het verlengen van de herplaatsingstermijn en anderzijds dat dit besluit in rechte vaststaat nu daartegen geen bezwaar is gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld en deze derhalve onherroepelijk is geworden.
De rechtbank heeft voorts laten meewegen dat blijkens het verslag d.d. 16 januari 2006 van de op 16 december 2005 plaatsgevonden hoorzitting, eiseres desgevraagd heeft aangegeven dat zij tegen het herplaatsingsbesluit van 26 augustus 2005 geen bezwaar heeft gemaakt, omdat het nu juist de bedoeling was dat zij zou worden herplaatst. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiseres er van op de hoogte was dat het besluit van 26 augustus 2005 strekte tot het verlengen van de herplaatsingstermijn en dat zij destijds om haar moverende redenen daar bewust geen bezwaar tegen heeft gemaakt.
2.4 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bezwaren van eiseres, voor zover gericht tegen de verlenging van de herplaatsingstermijn, buiten de omvang van het geschil vallen en haar bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk is.
3.1 De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerder het bezwaar van eiseres terecht ongegrond heeft verklaard, voor zover dat ziet op de verlenging van de opdracht tijdelijk andere werkzaamheden bij de afdeling [R] te verrichten.
3.2 Ingevolge artikel 9.1.2 van de CAO Universitair Medische Centra (CAO UMC) kan de werkgever de medewerker verplichten tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen.
3.3 De rechtbank stelt voorop dat de aard van de opgedragen tijdelijke werkzaamheden bij de afdeling [R] geen onderwerp van geschil is. Tegen het besluit van 16 juni 2005, waarbij deze werkzaamheden zijn opgedragen, heeft eiseres immers geen rechtsmiddelen aangewend. Thans ligt slechts de duur van de tijdelijke tewerkstelling aan de rechtbank ter beoordeling voor.
3.4 Eiseres heeft betoogd dat de tijdelijke tewerkstelling voor onbepaalde tijd dient voort te duren totdat voor haar een passende functie is gevonden. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Verweerder heeft eiseres de bewuste werkzaamheden opgedragen bij wijze van werkervaringsplaats, in het kader van het herplaatsingsonderzoek dat verweerder, conform artikel 12.10 CAO UMC, ten aanzien van eiseres dient uit te voeren. In dit licht bezien heeft verweerder voor de einddatum van de tijdelijke tewerkstelling in redelijkheid kunnen aansluiten bij de einddatum van de herplaatsingstermijn. Overigens merkt de rechtbank nog op dat een verlenging voor onbepaalde tijd ook strijdig zou zijn met de strekking van een opdracht tot het tijdelijk verrichten van werkzaamheden. Voor zover eiseres voor onbepaalde tijd op de bewuste functie geplaatst had willen worden, had zij een daartoe strekkend verzoek aan verweerder dienen te richten.
4. Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiseres tegen besluit I ongegrond verklaard te worden.
Besluit II (AWB 06/9989 AW)
5. Bij besluit II heeft verweerder het aan eiseres verleende eervol ontslag gehandhaafd.
5.1 Het ontslag van eiseres is gebaseerd op artikel 12.10, eerste lid, van de CAO-UMC. Hierin is bepaald dat aan de medewerker eervol ontslag kan worden verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
5.2 Ten tijde hier van belang kon ingevolge het tweede lid van dit artikel een ontslag wegens ziekte slechts plaatsvinden indien:
a. de ongeschiktheid onafgebroken twee jaar heeft geduurd;
b. herstel binnen een periode van zes maanden na deze twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten en;
c. het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de medewerker binnen het gezagsbereik van de werkgever andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de medewerker heeft geweigerd deze arbeid te aanvaarden.
6. Partijen zijn allereerst verdeeld over de vraag of ten aanzien van eiseres terecht is geoordeeld dat zij uit hoofde van ziekte blijvend ongeschikt was voor de vervulling van haar functie.
6.1 De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat eiseres op de ontslagdatum gedurende twee jaar wegens ziekte onafgebroken ongeschikt was voor de vervulling van haar eigen functie. Tevens is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht niet de verwachting had dat eiseres binnen zes maanden daarna haar eigen betrekking weer zou kunnen vervullen. De rechtbank kent hierbij doorslaggevende betekenis toe aan de FOA’s van 8 april 2005,
12 april 2005 en 8 december 2005.
6.2 Het standpunt van eiseres dat het advies van het UWV van 8 december 2005 in strijd is met de CAO UMC nu zij niet in de gelegenheid is gesteld om zelf een geneeskundige aan te wijzen, legt niet een dusdanig gewicht in de schaal dat dit tot een andersluidend oordeel zou dienen te leiden. Immers, de FOA’s van 8 en 12 april 2005 gaan reeds nadrukkelijk in op de vraag of eiseres medisch gezien geschikt is voor haar eigen functie. Beide keren is geconcludeerd tot volledige arbeidsongeschiktheid voor deze functie, wegens een blijvende discrepantie tussen de arbeidsbelasting in de functie van laboratoriumsecretaresse en de gezondheidstoestand van eiseres. Gelet op de twee FOA’s van april 2005, waaruit blijkt dat het nog slechts schort aan het herplaatsingsonderzoek - althans de onderbouwing daarvan - heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij de laatste adviesaanvraag in redelijkheid kunnen volstaan met het ter beoordeling voorleggen van de herplaatsingsinspanningen. De rechtbank heeft daarbij laten meewegen dat deze handelwijze de nadrukkelijke instemming had van het UWV.
6.3 Voorts heeft eiseres nog aangevoerd dat zij, gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 3 februari 2005 (AWB 04/911 WAO) voor 20 uur geschikt en derhalve herplaatsbaar was in haar eigen functie van laboratoriumsecretaresse bij [Q].
Aan deze uitspraak kan evenwel niet de betekenis worden gehecht, die eiseres daaraan wil toekennen. Immers in hoger beroep (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 2007, nummer 06/1647 WAO, LJN: BA6546) heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat eiseres op 7 november 2001 (toen zij weer volledig uitviel) ongeschikt voor eigen werk was en nadien ook is gebleven.
6.4 Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat de ongeschiktheid van eiseres twee jaar heeft geduurd en herstel binnen een periode van zes maanden na deze twee jaar redelijkerwijs niet te verwachten is.
7. Partijen zijn voorts verdeeld over de vraag of verweerder voorafgaand aan het ontslagbesluit een zorgvuldig onderzoek heeft verricht als bedoeld in artikel 12.10, tweede lid, onder c, CAO UMC.
7.1 De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend beantwoord dient te worden. Uit het dossier, en dan met name het overzicht van herplaatsingsinspanningen (peildatum 29 augustus 2005) behorende bij de aanvraag FOA van 6 september 2005, heeft de rechtbank de volgende inspanningen gedestilleerd. Naar aanleiding van de intrekking van het eerdere ontslagbesluit, genoemd onder punt 1.4, zijn eiseres tijdelijke werkzaamheden bij het secretariaat [S] (juni-augustus 2004) en tijdelijke werkzaamheden bij polikliniek [T] (september-december 2004) opgedragen ter reïntegratie en vooruitlopend op het daadwerkelijke herplaatsingsonderzoek. Vervolgens heeft eiseres tijdelijk werk bij [bibliotheek] (januari-april 2005) verricht in het kader van het herplaatsingsonderzoek. Verder heeft zij werk verricht bij het secretariaat [R] (juni 2005 tot einde aanstelling), bij wijze van werkervaringsplek, om ervaring op te doen met PC-werk en medische terminologie. Naast deze tijdelijke werkzaamheden, die er mede toe strekten om de ervaring van eiseres uit te breiden, heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om haar kennis en vaardigheden te verbreden. In juni 2005 is eiseres in opdracht van verweerder gestart met de opleiding Medische Terminologie bij de Leidse Onderwijs Instellingen. In oktober en november 2005 heeft eiseres in opdracht van verweerder de driedaagse cursus Notuleren gevolgd. Op aandringen van verweerder is eiseres voorts gestart met een Word-training. Eiseres vond de cursus evenwel ongeschikt en is reeds na een ochtend gestopt. Naast voormelde inspanningen om de kennis, vaardigheden en ervaring van eiseres te verbreden, hebben eenmaal per maand voortgangsgesprekken plaatsgevonden. Verder is haar ondersteuning aangeboden bij het solliciteren. Dit aanbod heeft zij echter afgewezen. Ook het aanbod om de workshop sollicitatievaardigheden te volgen heeft eiseres afgewezen. Uit het dossier blijkt dat vele vacatures zijn onderzocht die ofwel niet passend waren (eiseres heeft onvoldoende ervaring met PC-programma’s, onvoldoende kennis van de Engelse taal en geen ervaring met medische terminologie en notuleren), ofwel passend waren, maar die eiseres niet wilde aanvaarden. Eiseres is bijvoorbeeld de vacature medewerker Secretariaat [U] (C.04.JK.26) aangeboden. Uit een naar aanleiding daarvan opgemaakt gespreksverslag komt naar voren dat de functie door verweerder passend werd geacht, gezien de oplossingen die konden worden geregeld. Eiseres is bovendien voorgesteld om een dag mee te lopen en eerst een proefplaatsing aan te gaan, zodat ze kon ervaren of de functie geschikt voor haar was. Eiseres is op de meeloopdag na drie kwartier vertrokken en heeft de functie uiteindelijk geweigerd.
7.2 Gelet op alle inspanningen in onderlinge samenhang bezien, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder voorafgaand aan het ontslag niet een zorgvuldig onderzoek heeft verricht als bedoeld in artikel 12.10, tweede lid, onder c, CAO UMC.
8. Op grond van het vorenstaande heeft verweerder zich op juiste gronden bevoegd geacht om eiseres met toepassing van artikel 12:10, eerste lid, CAO UMC eervol ontslag te verlenen. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet had kunnen overgaan tot ontslagverlening is niet gebleken.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep tegen besluit II ongegrond dient te worden verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep tegen het besluit van 31 januari 2006 (AWB 06/2123 AW) ongegrond;
verklaart het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2006 (AWB 06/9989 AW) ongegrond.
IV RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.C. de Rijke-Maas, mr. E.S.G. Jongeneel en
mr. B. Bastein en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.