ECLI:NL:RBSGR:2008:BD4773

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/17308
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring van een Chinese vreemdeling zonder identiteitsdocumenten

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 juni 2008 uitspraak gedaan in het beroep van een Chinese vreemdeling die in bewaring was gesteld na een afwijzend besluit in zijn asielprocedure. De vreemdeling, die documentloos was, stelde dat er geen zicht op uitzetting bestond binnen een redelijke termijn, aangezien in 2007 geen ongedocumenteerde Chinese vreemdeling was uitgezet. De rechtbank overwoog dat het aan de vreemdeling zelf is om mee te werken aan zijn uitzetting door documenten te verkrijgen en informatie te verschaffen over zijn identiteit en herkomst. De rechtbank benadrukte dat het ondenkbaar is dat iemand niets relevants kan vertellen over zijn leven voordat hij naar Nederland kwam.

De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende had aangetoond dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank wees erop dat de verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van documenten en het verstrekken van informatie bij de vreemdeling ligt. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkte en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van vreemdelingen in het proces van uitzetting en de noodzaak om samen te werken met de autoriteiten om hun identiteit vast te stellen. De rechtbank stelde vast dat de procedure tot het besluit tot oplegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming was met de wettelijke vereisten, en dat de bewaring op de juiste grondslag berustte.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/17308 VRONTN S4
Uitspraak van 5 juni 2008 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[..],
geboren [..],
van Chinese nationaliteit,
IND-dossiernummer: [..],
V-nummer: [..]],
eiser,
gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt, advocaat te Emmen,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Gaal-De Groot,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2008 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft op 15 mei 2008 beroep ingesteld tegen dit besluit waarbij is verzocht om opheffing van de bewaring onder toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 29 mei 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was tevens aanwezig een tolk Mandarijn.
Overwegingen
Eiser is op 14 mei 2008, na uitreiking van een afwijzend besluit op zijn asielaanvraag, in vreemdelingenbewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
Verweerder heeft vastgesteld dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000, terwijl eiser voorts geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Daarnaast heeft verweerder nog vastgesteld dat eiser zich niet heeft gemeld bij de korpschef, eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft.
Deze gronden zijn door eiser niet betwist.
Eiser stelt dat de bewaring onrechtmatig is omdat geen zicht bestaat op uitzetting binnen een redelijke termijn. In heel 2007 is geen ongedocumenteerde Chinese vreemdeling uitgezet en eiser is ongedocumenteerd. Eiser beroept zich, ter onderbouwing van zijn standpunt, op uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Den Bosch (o.a. 08/13751, 29 april 2008). Deze uitspraken zijn de rechtbank ambtshalve bekend.
Eiser stelt dat de grote groep Chinezen die momenteel in bewaring zit maakt dat het eindeloos kan duren voor eiser eens gepresenteerd zal kunnen worden bij de Chinese autoriteiten. Chinese vreemdelingen zitten vast om politieke redenen maar zicht op uitzetting ontbreekt.
Verweerder heeft zich ter zitting beroepen op een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2007 waarin op de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling wordt gewezen. Ook wijst verweerder naar het ambtsbericht inzake China van de Minister van Buitenlandse Zaken van april 2008. Uit dit ambtsbericht blijkt dat het ten aanzien van het zogenaamde Hukou-boekje mogelijk is dit te reactiveren nadat men jaren geleden China heeft verlaten. Registraties van personen uit de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw zijn nog bewaard gebleven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is de rechtbank bekend dat uitzettingen naar China niet veelvuldig voorkomen en dat het verkrijgen van laissez passers en reisdocumenten niet gemakkelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank is het aan eiser om mee te werken aan zijn uitzetting en zijn kansen daarop te vergroten door te proberen aan documenten te komen maar ook door alle mogelijke informatie te verschaffen die kan leiden tot het vaststellen van zijn identiteit en herkomst. Het is thans nog te vroeg om eisers ‘ongedocumenteerdheid’ te koppelen aan de vereiste ‘zicht op uitzetting’ louter omdat hij bij de inbewaringstelling niet over documenten beschikte. Het is mede de eigen verantwoordelijkheid van eiser om er voor te zorgen dat hij niet documentloos blijft. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat ieder document welkom is, ook schoolkaarten, ziekenhuispassen, werkpassen en dergelijke om in elk geval een aanknopingspunt te hebben voor verder onderzoek. Deze grondhouding is, naar het oordeel van de rechtbank, juist. Het is, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, ondenkbaar dat iemand niets relevants kan vertellen over zijn leven voordat hij naar Nederland kwam en geen informatie kan verschaffen waarin aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor verder onderzoek naar identiteit, nationaliteit en herkomst. Uit een nagekomen bericht van verweerder, inzake een vertrekgesprek met eiser op 20 mei 2008, daags voor de zitting aan de rechtbank en eisers gemachtigde gefaxt, blijkt dat eiser het aanvraagformulier ter verkrijging van een laissez passer niet heeft willen invullen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van voldoende zicht op uitzetting.
Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 niet onrechtmatig is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. L.J. Hofstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.B.A. Mensink, griffier.
, griffier.
, rechter.
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 95 Vw 2000 hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC
's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week.
Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Verzonden: