ECLI:NL:RBSGR:2008:BD4770

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/17390
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring van Chinese asielzoeker en de verzwaarde motiveringsplicht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 juni 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Chinese vreemdeling, die na het uitbrengen van een voornemen in zijn asielprocedure in bewaring was gesteld. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E. Ebes, stelde dat de bewaring in deze fase van de asielprocedure een zwaardere motivering van de verweerder vereiste, zoals vastgelegd in het beleid A6/5.3.3.5. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.P. Gaal-De Groot, erkende de noodzaak van een verzwaarde motiveringsplicht, maar stelde dat hij hieraan had voldaan. De rechtbank overwoog dat de eiser tot een risicogroep behoorde, aangezien een aanzienlijk aantal van zijn medelandgenoten zich eerder aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de door de verweerder gegeven onderbouwing van de inbewaringstelling overtuigend was en dat de bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de bewaring van vreemdelingen in deze situatie mogelijk is, maar dat een zorgvuldige motivering vereist is. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende zicht had op uitzetting, mede omdat er een paspoort van de eiser beschikbaar was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 juni 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/17390 VRONTN S4
Uitspraak van 5 juni 2008 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[..],
geboren [..],
van Chinese nationaliteit,
IND-dossiernummer: [..],
V-nummer: [..],
verblijvende in het detentiecentrum Alphen aan den Rijn,
eiser,
gemachtigde: mr. E. Ebes, advocaat te Lemmer,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Gaal-De Groot,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2008 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft op 16 mei 2008 beroep ingesteld tegen dit besluit waarbij is verzocht om opheffing van de bewaring onder toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 29 mei 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was tevens aanwezig een tolk Mandarijn.
Overwegingen
Eiser is, na uitreiking van het schriftelijk voornemen tot afwijzing van zijn asielaanvraag, op 15 mei 2008 te Ter Apel in vreemdelingenbewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
De procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank stelt vast dat eiser, gelet op zijn asielaanvraag, rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
Verweerder heeft als gronden voor de bewaring opgevoerd dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, zich niet heeft aangemeld bij de korpschef, eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven en geen middelen van bestaan heeft. Deze gronden zijn door eiser niet betwist.
Eiser stelt dat de bewaring onrechtmatig is omdat deze strijdig is met het eigen beleid van verweerder zoals is vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (A6/5.3.3.5). Eiser beroept zich op een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 14 mei 2008 en op het hoger beroepschrift dat verweerder daarop heeft ingediend bij de Raad van State. Ook stelt eiser dat in die gevallen waarin verweerder afwijkt van het genoemde beleid, het bewaringsdossier een verslag dient te bevatten van een overleg met de IND.
Ter zitting heeft verweerder betoogd dat bewaring inderdaad terughoudend dient te worden toegepast in zaken waarin een asielverzoek speelt. Toch is het mogelijk om in casu de inbe-waringstelling rechtmatig te achten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder gesteld dat de groep van ongeveer 770, zogenaamde ‘1-april Chinezen’, een risicogroep is als het gaat om het mogelijk onttrekken aan toezicht. Deze Chinezen hebben al (langere tijd) illegaal in Nederland verbleven. Door een gerucht hebben zij zich rond de datum van 1 april 2008 gemeld met een asielverzoek. Daarna zijn inmiddels ongeveer 250 van hen weer verdwenen. Zij hebben zich aan het toezicht onttrokken en zij zijn wederom verdwenen in de illegaliteit. Dat maakt dat deze totale groep kan worden aangeduid als risicogroep waardoor bewaring, ook in het licht van het eerdergenoemde beleid, rechtmatig is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is het genoemde beleid inderdaad van toepassing op onderhavige zaak. De bewaring is opgelegd na het uitreiken van het voornemen en eiser had op dat moment nog rechtmatig verblijf. Dit is de situatie waarop genoemd beleid ziet. Bewaring voor deze categorie vreemdelingen is mogelijk maar dient beperkt te worden toegepast. Duidelijk is dat een nadere motivering ten aanzien van de redenen van de bewaring vereist is. Genoemd beleid verwijst naar A6/5.3.3.1 waarin een mogelijke reden is het gevaar dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan zijn uitzetting.
Nu niet in geschil is dat eiser een zogenaamde ‘1-april Chinees’ is kan verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, op dit standpunt stellen en is de met feitelijke informatie onderbouwde gegeven motivering overtuigend.
In reactie op het standpunt van eiser dat het procesdossier geen verslag van een overleg met de IND bevat heeft verweerder gesteld dat processtuk 1, het proces-verbaal voorafgaand aan de bewaring, gezien moet worden als de weerslag van het gevoerde overleg met de IND. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt houdbaar gezien de specifieke informatie die het bevat over het gevaar van onttrekking aan de uitzetting, gecompleteerd door de ter zitting gegeven -en in de vorige alinea van deze uitspraak weergegeven- toelichting.
Tenslotte beroept eiser zich op een zogenaamd ‘lichter middel’. Eiser heeft zijn paspoort inmiddels ingeleverd en daaruit blijkt wel dat hij zich niet zal onttrekken aan de uitzetting.
Naar het oordeel van de rechtbank werkt eiser, met het overleggen van zijn paspoort, weliswaar mee aan zijn uitzetting, hetgeen hij ook behoort te doen, maar verweerder hoeft hier geen reden in te zien om de bewaring op te heffen. Redengevend hiervoor is het feit dat eiser al enkele jaren illegaal hier te lande verbleven heeft en dat hij in een gesprek op 20 mei jl. geweigerd heeft een aanvraagformulier ten behoeve van de afgifte van een laissez passer in te vullen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van voldoende zicht op uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een paspoort van eiser beschikbaar is dat momenteel door verweerder in onderzoek is genomen. Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 niet onrechtmatig is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. L.J. Hofstra, rechter, in tegenwoordigheid van B. de Vogel, griffier.
, griffier.
, rechter.
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 95 Vw 2000 hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC
's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week.
Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Verzonden: