ECLI:NL:RBSGR:2008:BD4225

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/40503
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 9 van Besluit 1/80 op verblijfsrecht van Turkse kinderen in Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 juni 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse nationaliteit houdende vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie. Eiseres had een verblijfsvergunning aangevraagd op basis van het Associatiebesluit 1/80, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor een geldige machtiging voor voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet kon aantonen dat haar ouders Turkse werknemers waren in de zin van het Besluit 1/80, wat essentieel is voor het verkrijgen van de rechten die voortvloeien uit dit besluit. De rechtbank heeft de stelling van eiseres verworpen dat zij op grond van artikel 9 van Besluit 1/80 recht had op verblijf, omdat dit artikel alleen van toepassing is op kinderen van Turkse werknemers die legaal in een lidstaat van de Europese Gemeenschap hebben gewerkt. De rechtbank concludeerde dat artikel 9 niet zelfstandig kan worden ingeroepen en dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor Turkse kinderen om te voldoen aan specifieke voorwaarden om aanspraak te maken op verblijfsrechten in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 07/40503
V-nummer: [v-nummer]
Inzake:
[eiseres] , eiseres,
gemachtigde mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. R.C. van Keeken.
I Procesverloop
1 Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1989, bezit de Turkse nationaliteit. Zij verblijft sedert 16 april 2003 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland. Aan eiseres is een verblijfsvergunning verleend met als doel ‘gezinshereniging bij ouder [ouder] ’, geldig van 16 juni 2003 tot 24 september 2003. Op 22 september 2003 is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf’, geldig tot 10 maart 2005. Op 23 augustus 2006 heeft zij een aanvraag ingediend tot het verlengen van deze verblijfsvergunning. Bij besluit van 1 maart 2007 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 16 maart 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 september 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2 Op 24 oktober 2007 heeft eiseres tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft op 9 april 2008 een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008. Ter zitting is verschenen eiseres in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II Overwegingen
1.1 Artikel 3.80 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) luidt als volgt:
“1. De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, is tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.
2. De niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, wordt gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning.”
1.2 Artikel 3.82, eerste lid van het Vb 2000 luidt als volgt:
“Indien de niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, naar het oordeel van de minister is ontvangen binnen een redelijke termijn nadat het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000, of als Nederlander, is geëindigd, zijn de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing en zijn de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing.”
1.3 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 kan een aan¬vraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
1.4 In artikel 17, eerste lid van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid van het Vb 2000 is een aantal gevallen opgenomen waarin het ontbreken van een mvv niet wordt tegengeworpen. Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 is van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld de vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije (Besluit 1/80).
1.5 Artikel 9 van Besluit nr. 1/80 luidt:
“Turkse kinderen die legaal in een lidstaat van de Gemeenschap wonen bij hun ouders die aldaar legaal tewerkgesteld zijn of zijn geweest, hebben in die lidstaat toegang tot het algemeen onderwijs, opleiding in het kader van een leerlingenstelsel en beroepsopleiding op basis van dezelfde toelatingseisen ter zake van genoten onderwijs en opleiding als kinderen van onderdanen van die lidstaat. Zij kunnen in die lidstaat de door de nationale wetgeving op dit gebied geboden voordelen genieten.”
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag om verlenging van de verleende verblijfsvergunning niet tijdig is ingediend. Evenmin is de aanvraag ingediend binnen de redelijke termijn van zes maanden. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Dat heeft tot gevolg dat de aanvraag moeten worden beoordeeld als een aanvraag om eerste toelating waarvoor het vereiste geldt dat een geldige mvv wordt overgelegd. Eiseres kan zich niet met succes beroepen op artikel 9 van Besluit 1/80 en artikel 12 van EEG-Verordening 1612/68 (de Verordening).
3 Eiseres voert aan dat zij een verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 9 van Besluit 1/80. Eiseres stelt dat zij als kind legaal in Nederland verbleef bij haar moeder en stiefvader. Na de dood van haar moeder is zij bij haar stiefvader blijven wonen. Niet vereist is dat de ouders de Turkse nationaliteit hebben, voldoende is dat zij legaal te werk gesteld zijn. Eisers meent dat zij op grond van artikel 9 van Besluit 1/80 het recht heeft om haar opleiding voort te zetten en af te maken, ook al is het legaal verblijf op grond van het nationale recht beëindigd. Uit artikel 9 van Besluit 1/80 kan op gelijke wijze als in geval van artikel 6 en 7 van Besluit 1/80 een recht op verblijf worden afgeleid. Eiseres wijst in dit verband ook op artikel 12 van de Verordening, waarin het recht op onderwijs is neergelegd voor een kind van een werknemer die in een andere lidstaat werkt dan die waarvan hij de nationaliteit bezit. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft dit artikel zo uitgelegd, dat uit het recht op onderwijs ook een verblijfsrecht voortvloeit. Op analoge toepassing van die uitleg niet op het artikel zelf beroep eiseres zich dan ook. Ten slotte stelt eiseres dat de hoorplicht is geschonden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Tussen partijen is niet langer in geschil dat verweerder terecht de termijnoverschrijding voor het indienen van een verlengingsaanvraag niet verschoonbaar heeft geacht.
Thans beperkt de omvang van het geding zich derhalve tot de vraag of eiseres verblijfsrecht toekomt op grond van Besluit 1/80. Als eiseres verblijfsrecht toekomt op grond van Besluit 1/80 is zij immers vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000.
4.2 Alvorens toe te komen aan de vraag of uit artikel 9 van Besluit 1/80 verblijfsrecht voortvloeit naar analogie van de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80 dient te worden beoordeeld of artikel 9 op eiseres van toepassing is.
4.2.1 Het doel van hoofdstuk II van Besluit 1/80 is onmiskenbaar de geleidelijke integratie van Turkse werknemers op de arbeidsmarkt van een lidstaat van de Europese Gemeenschap.
4.2.1.1 Dit blijkt allereerst uit de preambule bij het besluit (vierde overweging):
“Overwegende dat op sociaal gebied bovenbedoelde overwegingen ertoe voeren […] de regeling die geldt voor de werknemers en hun gezinsleden te verbeteren […];” (cursivering door rechtbank)
De rechtbank merkt op dat niet wordt gesproken over Turkse onderdanen in het algemeen, maar alleen Turkse werknemers en de gezinsleden van een Turkse werknemer.
4.2.1.2 Voorts blijkt het doel uit het stelsel van artikel 6 van Besluit 1/80, dat de Turkse werknemer meer rechten verleent naarmate zijn legale arbeid langer voortduurt. Uit het recht op (voortzetting van) arbeid vloeit ook het recht op voortzetting van het verblijf voort, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld in zijn arrest van 20 september 1990 in zaak C 192/89 (zaak Sevince, NJ 1992/75). Teneinde barrières voor de integratie voor Turkse werknemers weg te nemen, zijn in artikel 7 van Besluit 1/80 rechten toegekend aan gezinsleden van een Turkse werknemer. Uit artikel 7 van Besluit 1/80 vloeien, hoewel de tekst van dat artikel dat net zo min vermeldt als de tekst van artikel 6 van Besluit 1/80, verblijfsrechten voort, zoals het Hof heeft geoordeeld in zijn arrest van 16 maart 2000 in zaak C 329/97 (zaak Ergat, JV 2000/139). Deze verblijfsrechten zijn bovendien zelfstandige rechten, die ook voortduren als de ‘hoofdpersoon’ niet langer de hoedanigheid van Turkse werknemer in de betreffende lidstaat van de Europese Gemeenschap heeft, zoals het Hof heeft geoordeeld in zijn arrest van 11 november 2004 in zaak C 467/02 (zaak Cetinkaya, JV 2005/1). Dat doet er echter niet aan af, dat zij eerst kunnen ontstaan, wanneer er sprake is van een migrerende Turkse werknemer in de zin van Besluit 1/80.
4.2.2 Artikel 9 van Besluit 1/80 moet worden uitgelegd in het licht van de hierboven geschetste context. Het bouwt voort op de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80 en kan dan ook niet zelfstandig worden ingeroepen. Hoewel de letterlijke tekst van artikel 9 van Besluit 1/80 ruimte laat voor de uitleg die eiseres eraan geeft, kan niet anders bedoeld zijn dan dat het artikel betrekking heeft op kinderen van een Turkse werknemer die legaal in de betreffende lidstaat van de Europese Gemeenschap heeft gewerkt. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het arrest van het Hof van 19 november 1998 in zaak C 210/97 (zaak Akman, JV 1999/2), rechtsoverwegingen 40 en 41:
“40. Gelijk de advocaat-generaal […] heeft uiteengezet, wordt deze vaststelling bevestigd door artikel 9 van besluit nr. 1/80, dat bepaalt: […]
41. Deze bepaling, die Turkse kinderen naast het recht op toegang tot arbeid krachtens artikel 7, tweede alinea, een niet-discriminatoir recht op onderwijs en opleiding in de lidstaat van ontvangst verleent, […]” (cursivering door rechtbank)
Uit de gecursiveerde zinsnede leidt de rechtbank af dat ook het Hof ervan uitgaat, dat artikel 9 van Besluit 1/80 accessoire rechten verleent aan gezinsleden die voldoen aan de criteria van artikel 7 van Besluit 1/80 en niet beoogt rechten te verlenen aan anderen.
4.2.3 Tussen partijen niet in geschil is dat noch de moeder van eiseres, bij wie zij in Nederland woonde, noch haar stiefvader, bij wie zij nu nog woont, een Turkse werknemer is of is geweest in de zin van Besluit 1/80 en dat zij derhalve niet valt onder artikel 7 van Besluit 1/80. Gelet hierop, moet dan ook worden geconcludeerd dat artikel 9 van Besluit 1/80 op eiseres niet van toepassing is. Aan beantwoording van de vraag of uit artikel 9 van Besluit 1/80 verblijfsrecht voortvloeit - naar analogie van de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80 en artikel 12 van de Verordening -, komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.3 Verweerder heeft terecht en op goede gronden gemeend dat eiseres niet op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 van het mvv-vereiste kan worden vrijgesteld.
4.4 Naar aanleiding van het betoog van eiseres dat zij ten onrechte niet op haar bezwaarschrift is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende.
4.4.1 De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge artikel 7:2 van de Awb geldt als uitgangspunt dat men op zijn bezwaar wordt gehoord. Van het horen kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb onder meer worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar ingeval uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over deze conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing.
4.4.2 De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in samenhang met hetgeen eiseres in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen daaromtrent in de primaire beslissing is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat om die reden van het horen van eiseres kon worden afgezien. Het betoog faalt derhalve.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
rechtdoende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. J. van den Bos, rechter, en door deze en mr. I.M.L.J. Spierings, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 18 juni 2008.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: