RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/46163 VISUM
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 11 juni 2008
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1984, van Turkse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. D. Gürsus, advocaat te Utrecht,
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
gemachtigde: mr. A. Noordeloos, werkzaam bij de onder de Staatssecretaris van Justitie ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.1 Bij beslissing van 12 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen zijn besluit van 11 september 2007 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 september 2007 om hem een visum voor kort verblijf te verlenen afgewezen. Eiseres heeft tegen de beslissing van 12 november 2007 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 22 mei 2007. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2.1 In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek bij [referent] (referent).
2.2 Verweerder heeft de bestreden beslissing, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen. Naar aanleiding van het door eiseres ingestelde bezwaar heeft verweerder bij brief van 18 oktober 2007 aan eiseres medegedeeld dat het bezwaarschrift niet de gronden bevat waarop het berust. Verweerder heeft in dezelfde brief een termijn van twee weken geboden voor herstel van dit verzuim. Tevens heeft verweerder bij dezelfde brief een vragenlijst meegezonden met het verzoek deze eveneens binnen twee weken ingevuld te retourneren. Eiseres heeft weliswaar de gronden van het bezwaar bij brief van 31 oktober 2007 aan verweerder toegezonden echter eiseres heeft zonder opgaaf van redenen nagelaten de door verweerder toegezonden vragenlijst ingevuld en ondertekend te retourneren. Eiseres heeft door dit na te laten niet aangetoond dat zij voldoet aan de vereisten voor afgifte van een Shengenvisum, zoals bepaald in hoofdstuk 2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en hoofdstuk A2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Hierdoor is tijdige terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst niet redelijkerwijs gewaarborgd te achten. Tegen afgifte van een reisvisum bestaan dan ook in het belang van de bescherming van de openbare orde bezwaren. Ten slotte is van het horen van eiseres afgezien op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3 Eiseres bestrijdt dit besluit en voert daartegen, voor zover hier van belang en samengevat, aan dat zij ten onrechte niet in de bezwaarfase is gehoord. Uit de bij de aanvraag ingediende stukken blijkt dat eiseres voldoet aan alle voorwaarden voor verlening van een visum kort verblijf. Verweerder had eiseres alsnog in de gelegenheid moeten stellen om de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens en bescheiden.
2.4 Ingevolge artikel 72 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum voor de toepassing van hoofdstuk 7 (rechtsmiddelen), afdeling 2 (regulier), Vw gelijkgesteld met een beschikking gegeven krachtens deze wet.
2.5 Ingevolge artikel 10, eerste lid, Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (Tractatenblad 1990, 145) wordt "een eenvormig visum ingesteld dat geldig is voor het grondgebied van alle Overeenkomstsluitende Partijen (..)".
2.6 Op 13 oktober 2006 is in werking getreden Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode; hierna: SGC).
2.7 Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder b, van de SGC dient een vreemdeling voor beoogd verblijf van korter dan drie maanden, indien vereist, te beschikken over een geldig visum.
2.8 Artikel 5, eerste lid, van de SGC bepaalt voorts dat voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden gelden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:
a. in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding;
c. het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede het beschikken over voldoende middelen van bestaan (...);
d. niet met het oog op weigering van toegang in het Schengen Informatie Systeem gesignaleerd staan;
e. niet worden beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde (...).
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
2.10 Zoals is overwogen in de uitspraak van 16 juli 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), JV 2003/335, vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Met toepassing van artikel 7:3 van de Awb kan dan ook van het horen slechts worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit.
2.11 Uit de gedingstukken blijkt dat bij de visumaanvraag van eiseres een rapportage is opgemaakt waar verweerder, naar de rechtbank aanneemt, het primaire besluit op heeft gebaseerd. In deze rapportage wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Bijzonderheden visumaanvraag:
wil naar echtg., ref. is schoonvader
betr. wil in nld nlds taal leren
eerder niet gereisd
echtg. van betr. schijnt niet solvabel te zijn.”
Verweerder heeft ter zitting niet kunnen aangeven of de vermelding dat eiseres naar Nederland wilde komen om de Nederlandse taal te leren, een conclusie van verweerder betrof dan wel of dit mededelingen van eiseres zijn geweest. Ook al zou dit laatste het geval zijn geweest dan nog kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet uit de rapportage afgeleid worden aan wie eiseres deze mededeling zou hebben gedaan. Ook blijkt uit de rapportage niet waar en wanneer eiseres genoemde mededeling zou hebben gedaan. In het, zeer korte, primaire besluit is voorts door verweerder enkel als reden van weigering van het gevraagde visum vermeld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd in artikel 5, eerste lid van de Schengengrenscode. De beslissing behelst verder geen enkele motivering voor de toepassing van deze afwijzingsgrond. Reeds om die reden kan van hetgeen daartegen in bezwaar is aangevoerd niet worden gezegd dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet tot een anders luidend besluit konden leiden. Daarbij komt dat verweerder in bezwaar, al dan niet naar aanleiding van het bezwaarschrift, ter beoordeling van de aanvraag bij brief van 18 oktober 2007 nadere inlichtingen heeft opgevraagd bij eiseres. Hiermee heeft verweerder er blijk gegeven het tot dan toe verrichte onderzoek naar de aanvraag van eiseres nog niet volledig te achten. Verweerder heeft in de brief van 18 oktober 2007 aangegeven dat de gevraagde inlichtingen binnen twee weken dienden te worden verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om, na ommekomst van de termijn van twee weken, om reden van zorgvuldigheid contact met eiseres op te nemen ten einde haar alsnog in de gelegenheid te stellen de gegevens te verstrekken dan wel aan te geven waarom zij hiertoe niet toe in staat was. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat zich hier geen situatie voordoet als in artikel 6:6 van de Awb, reeds op de grond dat het niet verstrekken van informatie niet betekent dat aan het bezwaar enig gebrek kleeft in de zin van artikel 6:6 van de Awb.
Verweerder heeft, na ommekomst van genoemde twee wekentermijn, geen contact opgenomen met eiseres en het bestreden besluit rauwelijks genomen. De rechtbank is van oordeel dat deze handelwijze van verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest. Bovendien is verweerder ten onrechte niet tot horen overgegaan alvorens op het bezwaar te beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder hiertoe, gelet op het bepaalde in artikel 7:2 eerste lid, van de Awb wel gehouden nu, gelet op de hierboven aangegeven feiten en omstandigheden, niet gezegd kan worden dat zich hier voordeed een situatie waarbij op voorhand geen twijfel meer mogelijk was omtrent de uitkomst van de bezwaarprocedure.
2.12 Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:2 van de Awb en wegens strijd met de hoorplicht, zoals neergelegd in de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is vermeld.
2.13 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt 322,-).
2.14 Uit de gegrondverklaring volgt ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 143, - dient te vergoeden.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644, - onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 143, -.
Aldus vastgesteld door mr. F.M.D. Aardema en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2008
De griffier:
E. Heemsbergen
(de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
De rechter:
mr. F.M.D. Aardema
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 84, onder b, Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.