ECLI:NL:RBSGR:2008:BD3839

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4987 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening uitkering WWB en terugvordering jubileumgratificatie

In deze zaak gaat het om de herziening van de uitkering van eiseres op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Eiseres ontving een uitkering in aanvulling op haar inkomsten uit alimentatie en arbeid bij Thuiszorg. In 2005 ontving zij een eenmalige jubileumgratificatie van € 407,50 van haar werkgever. De verweerder heeft de uitkering herzien en terugvordering ingesteld van een bedrag van € 720,33, omdat de jubileumgratificatie niet was verrekend met de uitkering. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de jubileumgratificatie niet onder het begrip inkomen valt zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de jubileumgratificatie geen onverplicht karakter heeft en deel uitmaakt van het reguliere beloningsstelsel, zoals vastgelegd in de CAO. De rechtbank oordeelt dat de jubileumgratificatie wel degelijk tot het begrip inkomen behoort en dient te worden toegerekend aan de maand waarin deze is ontvangen. Eiseres stelde ook dat de jubileumgratificatie een vrije verstrekking is, maar de rechtbank oordeelt dat deze geen ideële waarde heeft en dus niet onder de vrijstellingen valt.

De rechtbank concludeert dat de herziening van de uitkering en de terugvordering van de jubilaris gerechtvaardigd zijn, maar dat de berekening van het teruggevorderde bedrag onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Hierdoor is het besluit tot terugvordering niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/4987 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 21 december 2005 heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) herzien over de periode van 1 november 2004 tot en met 30 juni 2005 en de ten onrechte verstrekte uitkering over deze periode tot een bedrag van € 720,33 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 1 mei 2006, verzonden op 9 mei 2006, heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 juni 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 29 november 2007 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. A.C.H. Walkate. Verweerder heeft zich met bericht niet laten vertegenwoordigen.
Motivering
Eiseres ontving tot april 2006 een uitkering krachtens de WWB in aanvulling op inkomsten uit alimentatie en inkomsten uit arbeid bij [A]. In 2005 heeft eiseres van haar werkgever een eenmalige jubileumgratificatie ten bedrage van € 407,50 ontvangen. Bij besluit van 21 december 2005 heeft verweerder de uitkering van eiseres herzien op de grond dat deze jubileumgratificatie niet verrekend was met de uitkering alsook inkomsten uit het ABP-pensioen en een verhoging van de inkomsten uit alimentatie. Verweerder is er toe overgegaan een bedrag van € 720,33 van eiseres terug te vorderen.
Eiseres heeft zich in haar beroep gekeerd tegen de herziening en terugvordering van haar uitkering voor zover deze de jubileumgratificatie van € 407,50 betrof.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 31, eerste lid, van de WWB is bepaald dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Het tweede lid en onder g van dit artikel bepaalt dat niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen als bedoeld in Hoofdstuk IIA van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij voor deze vergoedingen en verstrekkingen bijstand wordt verleend.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de WWB wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a.betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31 tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, sociale zekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting en premies volksverzekeringen, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b.betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Allereerst heeft eiseres gesteld dat de jubileumgratificatie niet zou vallen onder het begrip inkomen, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB, nu niet wordt voldaan aan de in het eerste lid en onder b genoemde voorwaarde van dit artikel. De jubileumgratificatie heeft, aldus eiseres, niet volledig betrekking op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan nu zij in de 25 jaar waarop de jubileumgratificatie ziet, niet altijd een beroep op bijstand heeft gedaan. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Het recht op deze jubileumgratificatie ontstond pas op het moment dat eiseres 25 jaar in dienst was. Wanneer eiseres eerder uit dienst was getreden, had zij geen recht gehad op de jubileumgratificatie of zelfs maar een evenredig deel hiervan. Het is dus niet zo dat de gratificatie toegerekend zou moeten worden aan de jaren voorafgaande aan het jaar dat eiseres 25 jaar in dienst was. Naar het oordeel van de rechtbank behoort de jubileumgratificatie wel degelijk tot het begrip inkomen, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB en dient toegerekend te worden aan de maand waarin deze is ontvangen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank tevens uitgesloten dat de gratificatie onder het begrip vermogen van artikel 34 van de WWB zou vallen.
Vervolgens heeft eiseres gesteld dat haar jubileumgratificatie een vrije verstrekking is zoals bedoeld in artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de loonbelasting 1964. Nu dit artikel in hoofdstuk IIa van deze wet is opgenomen, wordt haar jubileumgratificatie ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de WWB niet gerekend tot de middelen. Ingevolge artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de loonbelasting 1964 kan een jubileumgratificatie als vrije verstrekking worden aangemerkt, mits deze een in hoofdzaak ideële waarde heeft.
Uit de uitspraak van 29 januari 2004 van het Gerechtshof Amsterdam, LJN AO2701, blijkt dat verstrekkingen een in hoofdzaak ideële waarde hebben, indien voor de werknemer die de verstrekking geniet deze ideële waarde duidelijk belangrijker is dan de gebruikswaarde of de bij eventuele verkoop te verwachten opbrengst (geldswaarde). Naar het oordeel van de rechtbank kan van de aan eiseres verstrekte jubileumgratificatie niet worden gezegd dat deze een ideële waarde heeft, nu deze bestaat uit een op grond van de CAO bepaald geldbedrag. De jubileumgratificatie behoort derhalve niet tot de vrije verstrekkingen zoals bedoeld in artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de loonbelasting 1964. Verweerder behoefde de jubileumgratificatie dan ook niet ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de WWB buiten beschouwing te laten.
Ook op grond van zijn werkwijze ten aanzien van eenmalige gratificaties, zoals neergelegd in het werkboek WWB, thema II, hoofdstuk 5, behoefde verweerder de jubileumgratificatie niet buiten beschouwing te laten. De rechtbank stelt vast dat de verstrekte jubileumgratificatie geen onverplicht karakter heeft en deze voorts deel uitmaakt van het reguliere beloningsstelsel voor verrichte arbeid, nu in de CAO is neergelegd wie wanneer een jubileumgratificatie verstrekt krijgt en waaruit deze bestaat.
Het voorgaande betekent dat verweerder op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was de bijstand te herzien door alsnog rekening te houden met de ontvangen jubileumgratificatie.
Uit het vorenstaande vloeit tevens voort dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is voldaan, zodat verweerder bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand tot een te hoog bedrag is verleend. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres de jubileumgratificatie heeft ontvangen in mei 2005. Verweerder heeft echter het recht op bijstand herzien over de periode van 1 november 2004 tot en met 30 juni 2005. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de berekening van het teruggevorderde bedrag over deze periode onvoldoende inzichtelijk gemaakt, nu daarin eveneens de vierwekelijkse inkomsten van eiseres uit arbeid in dienstbetrekking en haar overige inkomsten zijn meegenomen, maar niet duidelijk is aan welke maanden deze inkomsten zijn toegerekend. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen dient de jubileumgratificatie toegerekend te worden aan de maand waarin eiseres deze heeft ontvangen. Nu niet inzichtelijk is gemaakt op welk tijdvak de (resterende) inkomsten betrekking hebben, is niet duidelijk geworden hoe het besluit tot terugvordering van kosten van bijstand tot stand is gekomen. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit besluit dient dan ook te worden vernietigd.
Het beroep is derhalve gegrond.
Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-, te weten € 322,- voor het indienen van het beroepschrift en € 322,- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht. Omdat ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 1 mei 2006;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 38,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag de gemeente Den Haag de griffier moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M. Groeneveld-Stubbe, mr. M.M. Smorenburg en mr. D.R. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.W.W. Koppe.