ECLI:NL:RBSGR:2008:BD3837

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/10386 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van teveel uitgekeerde bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, dat de bijstandsuitkering van eiseres had ingetrokken en teveel uitgekeerde bedragen had teruggevorderd. Eiseres had sinds oktober 1997 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet, die vanaf 1 januari 2004 onder de Wet werk en bijstand viel. De intrekking van de uitkering was gebaseerd op een anonieme tip dat eiseres samenwoonde met een partner, wat leidde tot een onderzoek door de sociale recherche. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek niet volledig was en dat eiseres onvoldoende gelegenheid had gehad om haar bezwaren tegen de besluiten van verweerder te onderbouwen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 21 november 2006 en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat de gemeente Leiden het door eiseres betaalde griffierecht van € 38,- diende te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/10386 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 18 juli 2005 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 juli 2005 beëindigd.
Bij besluit van 18 augustus 2005 heeft verweerder het recht op bijstand over de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2005 ingetrokken, en de over deze periode teveel uitgekeerde bedragen aan bijstand van € 38.401,57 (bruto), € 5.486,61 (netto) en € 90,- (bijzondere bijstand) van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 21 november 2006, verzonden op 23 november 2006, heeft verweerder het door eiseres tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 december 2006, ingekomen bij de rechtbank op 28 december 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn later bij afzonderlijk schrijven aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 12 november 2007 ter zitting behandeld.
Namens eiseres is verschenen mr. R.P. Kuijper, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Na afloop van de zitting is de rechtbank in raadkamer tot de slotsom gekomen dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder om nadere gegevens gevraagd. Verweerder heeft gereageerd bij schrijven van 29 november 2007. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Motivering
Eiseres heeft sinds oktober 1997 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm van een alleenstaande ouder ontvangen. Vanaf 1 januari 2004 was dit een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB). Op grond van een anonieme tip dat eiseres al een aantal jaren zou samenwonen met [A] is verweerder een onderzoek gestart. Daartoe zijn in de periode van 10 maart 2004 tot en met 29 juni 2005 waarnemingen verricht in de nabijheid van de woning van eiseres. Eiseres en [A] zijn op grond van de bevindingen van het onderzoek aangehouden en hebben vervolgens ieder een verklaring afgelegd. Op grond van de inhoud van die verklaring heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 juli 2005 beëindigd, en voorts het recht op uitkering over de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2005 ingetrokken. De in die periode uitgekeerde bijstand is van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft zich in beroep gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd. Daartoe heeft eiseres onder meer kanttekeningen geplaatst bij de verslaglegging van de uitgevoerde observaties en bij de inhoud van de processen-verbaal van de verhoren van eiseres.
De rechtbank overweegt dat bij de door verweerder in het geding gebrachte stukken zich alleen een ongedateerde rapportage bevindt van een rapporteur van de Sociale Recherche [...]. In dit rapport wordt verslag gedaan van het verrichte onderzoek en wordt geciteerd uit de verklaringen die door onder meer eiseres en [A] zouden zijn afgelegd.
Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften, die eiseres heeft gehoord over haar bezwaar en die verweerder heeft geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren, evenmin als de rechtbank de beschikking heeft gehad over het volledige op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, althans over de volledige door eiseres en [A] afgelegde en door hen ondertekende verklaringen, die blijkbaar onderdeel uitmaken van het strafdossier. Dit betekent dat verweerder zich bij zijn besluitvorming uitsluitend heeft gebaseerd op de summiere, niet op ambtseed opgemaakte en niet ondertekende verklaring van een sociaal rechercheur. Verweerder heeft zich zodoende op geen enkele wijze van de juistheid van de in dit rapport vermelde en voor de besluitvorming van essentieel belang zijnde feiten vergewist. Bovendien is eiseres niet in de gelegenheid geweest om in het kader van de bezwaarprocedure haar bezwaren tegen de primaire besluiten te onderbouwen. De rechtbank acht deze werkwijze onzorgvuldig en verwijst in dat verband naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2002, JABW 2003/44, en van 29 november 2005, JB 2006/40.
De rechtbank heeft (de relevante onderdelen van) het strafdossier alsnog bij verweerder opgevraagd, doch van de kant van verweerder is meegedeeld dat de verklaringen als onderdeel van het proces-verbaal aan de Officier van Justitie zijn gezonden. Volgens verweerder zou het proces-verbaal aldaar zoek zijn geraakt.
Zowel de mate van onzorgvuldigheid aan de kant van verweerder, als het feit dat eiseres hierdoor onvoldoende gebruik heeft kunnen maken van de bezwarenprocedure, leidt ertoe dat de rechtbank geen aanleiding ziet om te beoordelen of, na inhoudelijke toetsing, de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal hiervoor een termijn stellen. Gelet op artikel 19 van de Beroepswet gaat die termijn pas lopen als deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte proceskosten. Daarbij is de rechtbank met inachtneming van de bepalingen van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van rechtsbijstand bij het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting in een zaak van gemiddeld gewicht (2 punten, wegingsfactor 1, gemiddeld). Het bedrag dat verweerder dient te vergoeden is € 644,-.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 21 november 2006;
draagt verweerder op om binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de gemeente Leiden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 38,--, vergoedt.
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten de gemeente Leiden aan eiseres dient te vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.G. Coopmans-Veraa.