ECLI:NL:RBSGR:2008:BD3324

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/14714
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongedocumenteerde Chinese vreemdeling en zicht op uitzetting

In deze zaak gaat het om een ongedocumenteerde Chinese vreemdeling die in bewaring is gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 29 mei 2008 uitspraak gedaan in het kader van de aanvraag van de vreemdeling voor een laissez-passer. De rechtbank constateert dat er sinds april 2006 geen laissez-passers meer worden verstrekt aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen door de Chinese autoriteiten. Dit betekent dat er voor de vreemdeling geen reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat, zoals eerder is geoordeeld in vergelijkbare zaken. De rechtbank benadrukt echter dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij zich voldoende inspant om een reis- of identiteitsdocument te verkrijgen. De vreemdeling heeft tot nu toe slechts beperkte pogingen ondernomen, zoals het bellen van een vriend en het schrijven van een brief aan de ambassade. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling zich nog niet voldoende heeft ingespannen om aan de benodigde documenten te komen, en dat er daarom nog steeds zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren. De griffier heeft de uitspraak ondertekend en deze is openbaar uitgesproken op 29 mei 2008.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 08/14714
V-nummer: [v-nummer]
Inzake:
[eiser] , eiser,
gemachtigde mr. K.R. Verkaart, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. C. Prins.
I Procesverloop
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1980 en de Chinese nationaliteit te bezitten. Op 17 maart 2008 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 3 april 2008 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep inzake de opheffing van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Bij uitspraak van 21 april 2008 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.
4 Op 24 april 2008 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
5 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 mei 2008. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig drs. Y.Y. Chow-Yuen, tolk Mandarijn.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2 Verweerder heeft de rechtbank op 6 en 21 mei 2008 schriftelijke inlichtingen verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser.
3 De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting bestaat en verwijst daarvoor onder meer naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 23 april 2008, AWB 08/11889. Eiser kan niet aan documenten komen en valt derhalve onder de groep ‘ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen’. Eiser is zeer meewerkend. Hij heeft gebeld met een vriend van de Slangenkop organisatie en heeft een brief naar de Chinese ambassade gestuurd. Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt aangezien er de eerste twee weken dat eiser in bewaring zat geen uitzettingshandelingen zijn verricht. De gemachtigde heeft na de uitspraak inzake het beroep van eiser van 21 april 2008 pas vernomen dat er op 21 april 2008 een laissez-passer was verzonden, terwijl eiser op 31 maart 2008 al aangegeven had dat hij zijn beroep wilde intrekken. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat die periode van drie weken te lang is.
4 Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat er zicht op uitzetting bestaat en verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 april 2007 (LJN: BA3690). Eiser heeft over een identiteits¬document beschikt en verweerder ziet niet in waarom eiser niet aan documenten zou kunnen komen. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de rechtbank in haar uitspraak van 21 april 2008 reeds heeft overwogen dat voldoende voortvarend is gehandeld in de eerste twee weken van de bewaring. Bovendien is voortvarend handelen geen wettelijk vereiste voor de inbewa¬ringstelling. Verweerder verwijst hiervoor naar de door hem overgelegde uitspraak van 16 mei 2008 (kenmerk 200801811/1) van de Afdeling.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
5.1.1 Op grond van het verhandelde ter zitting, de voortgangsrapportage van 29 april 2008 en de brief van verweerder van 21 mei 2008, stelt de rechtbank allereerst vast dat eiser een Chinese vreemdeling is die niet in bezit is van een reis of identiteitsdocument of een kopie daarvan en aldus moet worden beschouwd als een ongedocumenteerde Chinese vreemdeling. Of eiser in het verleden wel in het bezit is geweest van dergelijke stukken, is voor die constatering niet van belang.
5.1.2 Voorts is thans komen vast te staan dat hoewel in eerdere jurisprudentie van deze ret¬bank en de Afdeling anders is aangenomen aan ongedocumenteerde Chinese veem¬delingen reeds sinds april 2006 geen laissez-passers meer worden verstrekt door de Chinese autoriteiten. De rcht¬bank constateert dan ook dat de situatie van ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen thans niet (langer) verschilt met de situatie waarover deze rcht¬bank oordeelde bij uitspraak van 1 mei 2007 (LJN: BA4350). Onder verwijzing naar deze uitspraak en de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s Hertogenbosch, van 23 april 2008 (LJN: BD0990), is de rechtbank dan ook van oordeel dat derhalve dient te worden aangenomen dat voor een ongedocumenteerde Chinese vreemdeling geen reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
5.1.3 Het voorstaande neemt niet weg dat het in beginsel aan de vreemdeling is om een reis- of identiteitsdocument te verkrijgen. De vreemdeling die stelt niet over documenten te beschikken, dient naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk te maken dat hij zich voldoende inspant om een reis- of een identiteitsdocument te verkrijgen. Zolang hij dat niet kan, dient ervan te worden uitgegaan dat hij in het bezit kan komen van een dergelijk document. Indien de vreemdeling wél aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich voldoende inspant, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat ten aanzien van hem geen sprake is van een reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
5.1.4 Eiser heeft tot nu toe volstaan met een poging iemand in China te bellen en een brief aan de ambassade te schrijven. Eiser stelt in het kader van zijn laissez-passeraanvraag adressen te hebben opgeschreven van de plaats waar hij in China verbleef. Verweerders suggestie om te trachten de lokale autori¬teiten aan te schrijven teneinde bewijzen van registratie of iets dergelijks te krijgen, is reëel, te meer daar eiser zelf stelt dat hij ooit in het bezit is geweest van een identiteitsdocument. Gelet op het voorgaande is de rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser zich thans nog niet voldoende heeft ingespannen om aan een (kopie van een) een reis of identiteitsdocument, dan wel enig ander document waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt, te komen. Thans kan dan ook nog niet worden gesteld dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
5.2.1 Ten aanzien van het voortvarend handelen van verweerder overweegt de rechtbank het volgende. In beginsel kan de rechtbank niet terugkomen van een eerder gegeven oordeel over het voortvarend handelen van verweerder. Of verweerder derhalve in de eerste weken van de bewaring voldoende voortvarend heeft gehandeld, kan thans niet meer aan de orde komen.
5.2.2 Voor de beoordeling van het handelen van verweerder na het intrekken van rechtsmiddelen tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, dient eerst te worden vastgesteld over welke periode de recht¬bank reeds een oordeel heeft gegeven. Nu de uitspraak op het vorige vervolgberoep van eiser zonder onderzoek ter zitting is gedaan en de uitspraak zelf niet vermeldt op welke datum het onderzoek is gesloten, moet het er thans voor worden gehouden dat het onderzoek in het vorige vervolgberoep is gesloten binnen een week na ontvangst van het beroepschrift, zoals artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 voorschrijft.
Dat betekent dat de rechtbank in beginsel niet terug kan komen van haar oordeel dat verweerder tot en met de dag van sluiting van het onderzoek in het vorige beroep (18 april 2008, één week na ontvangst van het betreffende beroepschrift) voldoende voortvarend heeft gehandeld. Wel kan de gehele periode sinds de vorige relevante gebeurtenis (in dit geval) worden betrokken in de vraag of verweerder ná 18 april 2008 voortvarend heeft gehandeld (vgl. de uitspraak van deze rechtbank van 13 december 2007, LJN: BC1444).
5.2.3 Anders dan de gemachtigde van eiser is de rechtbank van oordeel dat de laatste relevante gebeurtenis voorafgaand aan het indienen van de laissez-passeraanvraag bij Chinese autoriteiten niet de mededeling van eiser is dat hij voornemens is de rechtsmiddelen in de asielprocedure in te trekken, maar de daadwerkelijke schriftelijke intrekking daarvan. Gelet op de vergaande gevolgen die een intrekking van rechtsmiddelen met zich brengt en de mogelijke vergaande gevolgen van de indiening van een laissez-passeraanvraag voor iemand die heeft gesteld een asielvergunning te hebben aangevraagd, mocht verweerder wachten op die schriftelijke intrekking.
Tussen de schriftelijke intrekking van de rechtsmiddelen en de indiening van de laissez-passeraanvraag zijn negentien dagen verstreken. De rechtbank is van oordeel dat dit niet een dusdanig lange termijn is, dat moet worden geoordeeld dat verweerder heeft nagelaten te handelen met de vereiste voortvarendheid. Derhalve faalt deze beroepsgrond.
5.2.4 Niet in geschil is dat verweerder na indiening van de laissez-passeraanvraag voldoende voortvarend heeft gehandeld.
5.3 Niet is gebleken dat voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om opheffing van de maatregel te bevelen of wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
5.4 Het beroep is ongegrond.
5.5. Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5.6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
rechtdoende:
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. C. Laukens, voorzitter, en mr. E.A. Poppe-Gielesen en mr. J. van den Bos, leden, en door de voorzitter en C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier, ondertekend.
De griffier,
De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 29 mei 2008.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
afschrift verzonden op: