ECLI:NL:RBSGR:2008:BD3231

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/29633 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige legesheffing bij aanvraag verblijfsvergunning voor EU-burgers

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 mei 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie. Eiser had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aangevraagd, die hem op 30 december 2003 was verleend. Hij diende op 25 januari 2007 een aanvraag in voor verlenging van deze verblijfsvergunning, maar kreeg pas op 30 maart 2007 een nieuwe vergunning toegekend, met terugwerkende kracht tot 13 februari 2007. Eiser was van mening dat hij te veel leges had betaald voor deze aanvraag, namelijk € 331,-, terwijl hij volgens de regelgeving recht had op het voor EU-burgers geldende tarief van € 30,-. De rechtbank oordeelde dat de legesheffing in strijd was met artikel 13 van het Besluit 1/80, dat de invoering van hogere leges voor EU-burgers verbiedt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond voor zover het gericht was tegen het besluit van 28 maart 2008, dat de legesheffing handhaafde. De rechtbank herstelde de situatie door te bepalen dat de ten onrechte betaalde leges van € 301,- aan eiser moesten worden terugbetaald. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 966,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de bescherming van EU-burgers in het vreemdelingenrecht en de noodzaak voor overheidsinstanties om zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 07/29633 BEPTDN
Inzake : [eiser], eiser, V-nummer [nummer], woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. [gemachtigde], ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiser, geboren op [datum] 1975, bezit de Turkse nationaliteit.
Aan eiser is op 30 december 2003 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 verleend, onder de beperking 'verblijf bij echtgenote [echtgenote]', geldig tot 5 juni 2009.
Bij brief van 25 januari 2007, ingekomen bij verweerder op 26 januari 2007, heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder de beperking 'voortgezet verblijf'. Op 30 maart 2007 heeft verweerder de gevraagde verblijfsvergunning met ingang van
13 februari 2007 aan eiser toegekend. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 22 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek van eiser om restitutie van de leges afgewezen.
2. Bij schrijven van 20 juli 2007 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Tegen de afwijzing van het verzoek om restitutie van de leges heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Bij besluit van 28 maart 2008 heeft verweerder een beslissing op het bezwaarschrift van 20 juli 2007 genomen. Met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van eiser geacht (mede) te zijn gericht tegen dit besluit.
4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
5. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op
11 april 2008. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden besluiten in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2. Bestreden besluit van 22 juni 2007
Verweerder heeft bij het bestreden besluit van 22 juni 2007 het standpunt gehandhaafd dat de gevraagde verblijfsvergunning terecht met ingang van 13 februari 2007 aan eiser is verleend.
Eiser heeft betoogd dat de verblijfsvergunning had moeten worden verleend met ingang van 26 januari 2007, de datum waarop hij zijn aanvraag heeft ingediend. Dat verweerder is uitgegaan van een willekeurige datum, namelijk de datum waarop eiser is uitgenodigd door de gemeente, verdraagt zich volgens eiser niet met de ononderbroken opbouw van zijn verblijfsrechten. Eiser heeft gesteld dat hij op 26 januari 2007 voldeed aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor de gevraagde verblijfsvergunning. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder gewezen naar een beschikking van verweerder ten aanzien van [A]. In die zaak is verweerder ook uitgegaan van de datum van indiening van de aanvraag. Dat in zijn geval anders is beslist is (derhalve) in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder, zoals verwoord in het verweerschrift, dat eiser geen belang heeft bij het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 22 juni 2007. Verweerder heeft er in het verweerschrift terecht op gewezen dat geen sprake is van een zogenoemd verblijfsgat in de door eiser opgebouwde rechten. De verblijfsvergunning van eiser onder de beperking 'verblijf bij echtgenote' was immers nog geldig tot 5 juni 2009. Anders dan eiser (veronder)stelt heeft het verlenen van de verblijfsvergunning onder de beperking 'voortgezet verblijf' derhalve geen effect op (de duur van) zijn rechtmatig verblijf.
Het beroep is derhalve in zoverre niet-ontvankelijk.
3. Bestreden besluit van 28 maart 2008
Verweerder heeft bij het bestreden besluit van 28 maart 2008 het standpunt gehandhaafd dat terecht een bedrag van € 331,- aan leges is geheven, omdat eiser een aanvraag om toetsing aan het nationale beleid heeft ingediend.
Eiser is van mening dat hij een te hoog bedrag aan leges heeft moeten betalen. Onder verwijzing naar uitspraken van deze rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de door hem betaalde leges,
€ 331,-, een nieuwe beperking is in de zin van artikel 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EG-Turkije (Besluit 1/80). Eiser is van mening dat hij in aanmerking komt voor het voor EU-burgers geldende legestarief van € 30,-. Gelet op de toepasselijkheid van het communitaire recht dient artikel 3.34 van het Voorschrift Vreemdelingen in dit geval buiten toepassing te blijven.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder in dit geval ten onrechte een bedrag van € 331.- aan leges heeft geheven. Zoals deze rechtbank eerder heeft overwogen bij uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2006 (AWB 05/26907), is de invoering van legesheffing voor de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning en de daarna ingevoerde verhoging van deze leges in strijd met artikel 13 van het Besluit 1/80. Het heffen van hogere leges aan eiser dan het voor EU-burgers geldende tarief van € 30,- is onrechtmatig. Het beroep is derhalve in zoverre gegrond.
Aangezien bovenstaand oordeel ertoe leidt dat verweerder nog maar één rechtens juiste beslissing kan nemen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient de ten onrechte betaalde leges ten bedrage van € 301,- aan eiser terug te betalen.
4. Verweerder wordt (voorts) in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een bezwaarschrift, het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 3 punten (€ 322,- per punt) worden toegekend.
Aangezien door eiser slechts eenmaal griffierecht is betaald terwijl sprake is van twee afzonderlijke procedures, wordt verweerder in dit geval niet opgedragen aan eiser het betaalde griffierecht te vergoeden.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 22 juni 2007, wat betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser, niet-ontvankelijk;
2. verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen het besluit van
28 maart 2008;
3. vernietigt het bestreden besluit van 28 maart 2008;
4. herroept het besluit van 22 juni 2007, voor zover daarbij het verzoek van eiser om restitutie van de leges is afgewezen;
5. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
6. veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,-, welk bedrag de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) aan eiser moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2008, in tegenwoordigheid van mr. S.M.C. Wesseldijk, griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)