RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 07/32137
V [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
[naam],
eiseres,
gemachtigde mr. J.P.H. Thissen,
advocaat te 's-Gravenhage,
de Staatssecretaris van Justitie
verweerder,
gemachtigde mr. J.E.J. ten Berg,
medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 10 februari 2005 is de aanvraag van eiseres van 14 januari 2004 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ buiten behandeling gesteld. Op 22 februari 2005 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 10 maart 2005 heeft verweerder het besluit van 10 februari 2005 ingetrokken.
Bij besluit van 13 augustus 2007 heeft verweerder het bezwaar van 22 februari 2005 - voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar - gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard en de aanvraag van 14 januari 2004 alsnog buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 april 2008. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voor zover thans van belang, wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
2. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is de vreemdeling, in door verweerder te bepalen gevallen en volgens door verweerder te geven regels, leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
In hoofdstuk B1/9.6.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) is de wijze van inning van verschuldigde leges neergelegd. Kort gezegd komt het erop neer dat na het uitblijven van betaling op het eerste verzoek een eenmalige herinnering aan de schuldenaar van de leges wordt verzonden.
3. Volgens de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna ABRSt) van 21 augustus 2006 (LJN: AY7466) volgt dat indien de betaling van de voor de afdoening van de aanvraag verschuldigde leges achterwege blijft, verweerder ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 4:5 van de Awb niet slechts de bevoegdheid toekomt die aanvraag niet te behandelen, doch dat verweerder daartoe ook gehouden is.
4. De rechtbank stelt vooreerst vast dat eiseres op 14 januari 2004 een aanvraag heeft ingediend op grond waarvan zij leges was verschuldigd en dat die leges nog steeds niet zijn voldaan.
De rechtbank leidt uit het procesdossier verder af dat verweerder en eiseres sinds die aanvraag in een voortdurend proces zijn gewikkeld en dat dat uiteindelijk heeft geresulteerd in het thans voorliggende besluit van 13 augustus 2007 en het daartegen gerichte beroep. De rechtbank acht het niet opportuun over te gaan tot het bespreken van hetgeen zich tot 13 augustus 2007 tussen partijen heeft afgespeeld en wat dat juridisch voor gevolgen heeft. Het geschil tussen partijen gaat over (het uitblijven van) betaling van verschuldigde leges door eiseres en de daaraan te verbinden gevolgen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag vanwege het uitblijven van betaling van leges alsnog buiten behandeling gesteld.
6. De kern van het standpunt van eiseres komt erop neer, dat verweerder er nog steeds niet in is geslaagd de verschuldigde leges te innen op de in het beleid van verweerder voor-geschreven wijze, immers heeft verweerder niet aangetoond een betalingsherinnering te hebben verzonden. Volgens eiseres komt verweerder om die reden niet de bevoegdheid toe de aanvraag buiten behandeling te stellen.
7. Met eiseres is de rechtbank van oordeel, dat verweerder niet op genoegzame wijze heeft aangetoond dat eiseres een herinnering is gezonden om de verschuldigde leges te voldoen. De in dit verband door verweerder genoemde telefoonnotities bieden in dit verband een onvoldoende grondslag om aan te nemen dat een herinnering is verzonden. Nu verweerder de verzending niet aannemelijk heeft gemaakt is ook niet aan de orde de omstandigheid dat eiseres de ontvangst daarvan geloofwaardig dient te ontkennen.
Verweerder heeft aldus (nog steeds) niet gehandeld overeenkomstig haar eigen inningsbeleid.
8. Omtrent de vraag of eiseres een beroep op dat beleid toekomt is de rechtbank van oordeel dat dat in casu niet het geval is. De rechtbank overweegt daartoe dat bedoeld beleid erop is gericht om de schuldenaar van leges die in verzuim is die tijdig te betalen, alsnog de gelegenheid te bieden tot betaling daarvan binnen de gestelde tijd over te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de houding van eiseres, zoals die uit het procesdossier blijkt, af te leiden dat zij de verschuldigde leges niet eerder wenst te voldoen dan na de ontvangst van een herinnering. In het geval van eiseres is geen sprake (meer) van een schuldenaar die in verzuim is, maar van een klaarblijkelijk tot betaling onwillige schuldenaar. De rechtbank merkt hierbij op dat het uitblijven van die betaling thans na ruim 3 jaar nog steeds tussen partijen staat en eiseres geen andere grond aanvoert dan het uitblijven van een schriftelijke betalingsherinnering.
Voor zover eiseres het niet eens is met het door verweerder blijkens de wel ontvangen acceptgirokaart verlangde en in haar ogen te hoge legesbedrag heeft te gelden dat eiseres ook niet het in haar ogen verschuldigde bedrag heeft voldaan, hetgeen toch van haar verwacht had mogen worden, indien zij met haar aanvraag werkelijke ernst maakte.
9. Op grond van het hiervoor staande is de conclusie van verweerder dat eiseres niet aan haar verplichting tot het betalen van leges heeft voldaan juist en heeft verweerder op grond van genoemde uitspraak van de ABRSt de aanvraag van eiseres op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 terecht alsnog buiten behandeling is gesteld.
10. Voor een veroordeling van de ene partij in de proceskosten van de andere is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door en in het openbaar uitgesproken op door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.