RECHTBANK ’s-Gravenhage,
zittinghoudende te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 08 / 16329 VRONTN
UITSPRAAK, als bedoeld in artikel 94, derde lid, juncto artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen
[eiser] alias [alias], thans verblijvende op de Detentieboot Dordrecht te Dordrecht, eiser,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Datum bestreden besluit: 6 mei 2008.
Kenmerk: [IND-nummer].
V-nummer: [V-nummer].
Behandeling ter zitting: 19 mei 2008 en 26 mei 2008.
Eiser, die stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] dan wel [geboortedatum 2] en de Chinese nationaliteit te bezitten, is op 6 mei 2008 in bewaring gesteld met toepassing van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
Tegen deze maatregel is namens eiser op 8 mei 2008 beroep ingesteld bij deze rechtbank; daarbij is tevens verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank van 19 mei 2008. Eiser is in persoon verschenen in de ruimte bestemd voor videoconferencing (kortweg telehoren) van de Detentieboot te Dordrecht, ter zitting van de rechtbank bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. M.M.A. Straatman-Selij, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. J.M.C. Vissers, ambtenaar ten departemente. Tevens, in de telehoorruimte in de Detentieboot Dordrecht, is verschenen B. Farida-Fong, tolk Mandarijn.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van nadere informatie, te verstrekken door verweerder.
Bij fax van 20 mei 2008 heeft verweerder de rechtbank nader bericht. De rechtbank heeft vervolgens bij fax van 22 mei 2008 dit bericht van verweerder alsmede alle daaraan voorafgaande stukken aan de gemachtigde van eiser doen toekomen.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Awb doorverwezen naar de meervoudige kamer.
Op 26 mei 2008 is het onderzoek ter zitting hervat. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, die opgetreden is als vervanger van eisers gemachtigde mr. Staatman-Selij. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. Vissers voornoemd.
Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de in geding zijnde vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
In het kader van het gehoor als bedoeld in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000, is eiser door middel van videoconferentie op afstand gehoord in de daartoe bestemde ruimte in de Detentieboot Dordrecht. Blijkens artikel 97 van de Vw 2000 kunnen nadere regels worden vastgesteld ten aanzien van de wijze van horen van de vreemdeling. Bij Koninklijk Besluit van 8 mei 2006, Stb. 2007, 275 “Besluit houdende algemene eisen ten aanzien van het horen van personen per videoconferentie” is de mogelijkheid geïntroduceerd om de vreemdeling op afstand, per videoconferentie, te horen in een beroepsprocedure tegen een vrijheidsontnemende maatregel.
Namens eiser is aangevoerd dat - gelet op het feit dat eiser in 2006 en 2007 reeds 13 maanden in bewaring heeft verbleven zonder dat dit tot uitzetting heeft geleid - de inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig is vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting. Verweerder is al vanaf 2000 bekend met eisers alias, zodat er geen sprake is van een nieuw feit. Verder is erop gewezen dat eiser Nederland moet verlaten en ook wil verlaten, maar dat hij geen paspoort heeft en ook niet krijgt. Tot slot is aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, nu de lp-aanvraag eerst op 26 mei 2008 naar de Chinese autoriteiten is gestuurd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser heeft reeds eerder in vreemdelingenbewaring verbleven, en wel van 10 februari 2006 tot en met 21 maart 2007. De maatregel is destijds door de rechtbank, zittingsplaats Utrecht, opgeheven in verband met een belangenafweging, mede in aanmerking genomen dat er op dat moment geen concrete datum van uitzetting was aan te wijzen. Voor zover eiser het beroep op het ontbreken van zicht op uitzetting heeft onderbouwd door te stellen dat verweerder aan de inbewaringstelling geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat door het enkele tijdsverloop van 1 jaar en 8 weken tussen de opheffing van de eerdere en de oplegging van de huidige maatregel van vreemdelingenbewaring zulks reeds niet noodzakelijk is. De rechtbank verwijst in dezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 27 november 2007, gepubliceerd in JV 2008/45.
Blijkens zijn besluit van 6 mei 2008 heeft verweerder eiser in het belang van de openbare orde en met het oog op uitzetting in bewaring gesteld. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, zich bedient van één of meerdere aliassen, gebruik maakt van een vals dan wel vervalst document, onvoldoende middelen van bestaan heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien en/of om zijn terugreis te bekostigen en eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Bovendien is eiser ongewenst verklaard en is hij veroordeeld voor een misdrijf.
Gelet op deze gronden heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de openbare orde de inbewaringstelling van eiser vorderde, omdat er aanwijzingen waren te vermoeden dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken.
Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser op 6 mei 2008 is gehoord in het kader van de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser is op 9 mei 2008 op de detentieboot te Dordrecht geplaatst. Op 16 mei 2008 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden, bij welke gelegenheid door eiser een lp-aanvraag is ingevuld. Deze lp-aanvraag is vervolgens naar de Lp-kamer van de Dienst Terugkeer en Vertrek van verweerder gestuurd, alwaar deze op 20 mei 2008 is ontvangen. Op 26 mei 2008 is de lp-aanvraag bij de Chinese autoriteiten ingediend.
De rechtbank ziet, anders dan eiser, geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarendheid heeft betracht.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals de rechtbank in haar uitspraak van 22 april 2008, nr. AWB 08/9763, heeft aangegeven brengt de verplichting, die op een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf rust, om Nederland te verlaten met zich dat hij actief en volledig moet meewerken om deze verplichting ook daadwerkelijk na te leven. Dit betekent in de eerste plaats dat van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij een lp-aanvraag zo volledig mogelijk invult, waarbij met name zijn naam, geboortedatum en laatst bekende adres van belang zijn. Verweerder heeft onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht inzake China van 24 april 2008 immers gesteld dat bij opgave van deze gegevens de vreemdeling in beginsel in de hukou-registratie terug te vinden moet zijn. Van de vreemdeling wordt daarnaast ook verwacht dat hij alles in het werk stelt om in het bezit te komen van documenten, waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijken of die een bijdrage kunnen leveren ter vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit. Zolang de vreemdeling niet kan aantonen dat hij voldoende pogingen heeft ondernomen om dergelijke documenten te verkrijgen, dient naar het oordeel van de rechtbank ervan uit te worden gegaan dat hij in het bezit kan komen van een dergelijk document.
De verplichting tot actieve en volledige medewerking van de vreemdeling neemt echter niet weg dat ook van de kant van verweerder bij het toepassen van de maatregel van bewaring inspanningen mogen worden verwacht. Immers vreemdelingenbewaring is een ultieme maatregel om de uitzetting van een vreemdeling te kunnen effectueren. Gelet op het ingrijpende karakter daarvan, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat het een maatregel betreft, waarbij aan de vreemdeling zijn vrijheid wordt ontnomen, is het aan verweerder om toezicht erop te houden dat deze maatregel niet langer wordt toegepast dan strikt nodig is.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt zulks mee dat verweerder in de eerste plaats richting Chinese autoriteiten actie dient te ondernemen inzake ingediende lp-aanvragen. De rechtbank acht het niet acceptabel, zoals tot nu toe gebeurt, dat verweerder van de autoriteiten na indiening van een lp-aanvraag geen enkel bericht ontvangt, zelfs niet een weigering van een lp. De rechtbank acht het van groot belang dat bij de Chinese autoriteiten aan de orde wordt gesteld dat het noodzakelijk wordt geacht dat er met betrekking tot een ingediende lp-aanvraag in het vervolg terugkoppeling plaatsvindt tussen de autoriteiten en verweerder.
Ter zitting van 26 mei 2008 is namens verweerder meegedeeld dat verweerder op zeer korte termijn met de Chinese autoriteiten de stagnatie van afgifte van lp’s (voor ongedocumenteerden) in 2007 en 2008 wil bespreken. Het is aan verweerder ter beoordeling of de gewenste terugkoppeling bij die gelegenheid aan de orde wordt gesteld. De rechtbank zal echter na verweerder een termijn te hebben gegund om de nodige stappen ter zake te nemen, afhankelijk van de resultaten daarvan, daaraan de conclusies verbinden die haar geraden voorkomen. De rechtbank acht een termijn van twee maanden in dezen redelijk.
De rechtbank is in de tweede plaats met betrekking tot de inspanningen die van verweerder mogen worden verlangd van oordeel, dat verweerder in de vertrekgesprekken niet kan volstaan met te informeren naar datgene wat de vreemdeling in het kader van zijn medewerkingsplicht heeft ondernomen. Het is aan verweerder om toezicht en controle uit te oefenen op de inspanningen van de vreemdeling. Meer concreet betekent dit dat van verweerder wordt verlangd dat hij de vreemdeling niet alleen in staat stelt te telefoneren of anderszins in contact te treden met autoriteiten, familieleden of vrienden om aan documenten te komen, maar ook dat hij daarop toezicht houdt ten einde zeker te stellen dat de vreemdeling ook daadwerkelijk contact opneemt en vraagt om documenten.
Het bovenstaande leidt naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de inbewaringstelling van eiser tot het volgende.
In het verslag van het vertrekgesprek van 16 mei 2008 is gesteld dat eiser de lp-aanvraag summier heeft ingevuld. Uit de lp-aanvraag, die zich in het dossier bevindt, blijkt echter dat eiser in elk geval zijn naam, geboortedatum en zijn laatste adres in China heeft opgegeven, hetgeen zoals reeds is gesteld de Chinese autoriteiten in beginsel in staat moet stellen de vreemdeling in de hukou-registratie te vinden.
Uit het vertrekgesprek blijkt verder dat er een mogelijkheid bestaat dat eiser via een vriend in Italië in contact kan treden met zijn moeder in China om aan documenten te komen. Van eiser kan dan ook worden verwacht dat hij daartoe overgaat. Zoals uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet kan volstaan met het innemen van een afwachtende houding ter zake. Ten einde verweerder de gelegenheid te geven rekening te houden met het aangescherpte oordeel van de rechtbank in dezen, zal de rechtbank niet thans reeds daaraan consequenties verbinden. Dit betekent echter wel dat verweerder eiser bij een volgend vertrekgesprek in staat moet stellen contact op te nemen met zijn vriend in Italië en op de inhoud van dit contact dient toe te zien.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet kan worden gesteld dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat of dat met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser wordt gewerkt.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzitter, mrs. J.N.F. Sleddens en R.J.G.H. Seerden als leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.M. van de Ven als griffier en in het openbaar uitgesproken op: 28-05-2008
w.g. M. van de Ven
w.g. M. Span-Henkens
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden op:28-05-2008
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt één week na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. In artikel 6:5 van de Awb is onder meer bepaald dat bij het beroepschrift een afschrift van de uitspraak moet worden overgelegd. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.