Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/14516
V.nr.: 270.296.5706
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1983, van Turkse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Hanssen-Telman, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Bij besluit van 12 maart 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 18 november 2004 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Op 3 april 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Korkmaz, tolk in de Turkse taal.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. VASTSTAANDE FEITEN EN ASIELRELAAS
1. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit Turkije, maar beschouwt zichzelf als Koerd. Eiser heeft in 1997 en 1998 in Turkije geprobeerd om lid te worden van de (illegale) Koerdische Arbeiderspartij PKK. Dat is toen niet gelukt, omdat eiser minderjarig was. Sinds 2000 heeft eiser in Turkije activiteiten verricht voor de PSK, eveneens een illegale pro-Koerdische partij. Een aantal familieleden van eiser zat bij de PSK. De activiteiten van eiser voor de PSK bestonden uit het ophangen van affiches, het verspreiden van drukwerk en het opschrijven van leuzen.
In 2002 is eiser naar Duitsland gegaan, omdat hij zijn dienstplicht in Turkije wilde ontlopen. De reden dat eiser zijn dienstplicht niet wilde vervullen was dat eiser niet als soldaat wilde worden ingezet tegen het Koerdische volk. In Duitsland heeft eiser tevergeefs asiel aangevraagd. Eiser heeft in Duitsland deelgenomen aan (wettelijke geoorloofde) jeugdactiviteiten verband houdende met het Koerdische onafhankelijkheidsstreven, zoals het meedoen met demonstraties, het verspreiden van een nieuwsblad en het bezoeken van een vereniging. Eiser had in Duitsland te maken met een partij genaamd de DHKP-C.
2. In december 2003 is eiser aangekomen in Nederland. Nadat hij asiel had aangevraagd onder de naam “[alias]” is hij naar Engeland vertrokken, waar hij eveneens asiel heeft aangevraagd. Eiser is door de Engelse autoriteiten via een Dublin-claim teruggestuurd naar Nederland.
3. In 2004 heeft eiser zich in Nederland aangesloten bij de PKK. In het voorjaar en de zomer van 2004 is eiser twee en een halve maand opgeleid in een PKK-kamp te Zevenaar. Eind juli/begin augustus 2004 is eiser naar Parijs vertrokken om activiteiten te verrichten voor de PKK. In oktober 2004 heeft eiser tien tot veertien dagen in een trainingskamp van de PKK in Liempde (Nederland) verbleven. Op 2 november 2004 is eiser op Schiphol aangehouden toen hij wilde vertrekken naar Armenië om zich vanuit daar aan te sluiten bij Koerdische guerrilla-strijders.
4. De politie heeft op 12 november 2004 een inval gedaan in het kamp in Liempde. Daarbij zijn de gegevens van eiser gevonden. Eiser is in Nederland vervolgd ter zake van betrokkenheid bij de PKK. Dit heeft niet geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is een rechtshulpverzoek gericht aan de Turkse autoriteiten. Daarbij zijn gegevens van onder meer eiser overgelegd.
III. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Aan eiser wordt artikel 31, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 tegengeworpen. Eiser heeft op 11 november 2003 onder een andere naam, te weten “[alias]” asiel aangevraagd in Nederland. Dit doet in ernstige mate afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas. Daarnaast wordt artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegengeworpen. Eiser heeft geen documenten overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Eiser heeft verklaard dat hij zijn originele nüfuskaart (Turkse identiteitskaart) bij de Duitse autoriteiten heeft afgegeven, maar heeft verzuimd deze kaart weer in zijn bezit te krijgen en heeft daarvoor geen geldige reden aangevoerd. De door eiser overgelegde “verklaring voor verblijf” en een uittreksel van het geboorteregister betreffen kopieën en zijn bovendien niet aan te merken als identiteitsdocumenten. De door de Turkse autoriteiten afgegeven laissez-passer (hierna: lp) heeft de status van een reisdocument en daaruit kan niet de identiteit van eiser worden afgeleid. Voorts heeft eiser ten aanzien van zijn reisroute wisselende verklaringen afgelegd. Gezien het voorgaande dient van het relaas van eiser positieve overtuigingskracht uit te gaan.
Voor de beoordeling van een asielaanvraag op grond van artikel 29, eerste lid, onder a dan wel b, van de Vw 2000 is nodig dat de aanvrager zijn identiteit aannemelijk kan maken. Daarin is eiser niet geslaagd, nu hij geen identiteitsdocument heeft overgelegd en tot drie maal toe andere identiteitsgegevens heeft opgegeven. Voorts heeft eiser in zijn eerste procedure wisselende verklaringen afgelegd omtrent zijn asielrelaas. De verklaringen van eiser omtrent zijn identiteit en de problemen die hij stelt te hebben ondervonden in Turkije worden dan ook niet geloofwaardig geacht.
Verweerder heeft verder overwogen dat niet wordt getwijfeld aan het feitencomplex voor zover dat ziet op de deelname van eiser aan een PKK-kamp in Nederland, noch aan het feit dat de naam van eiser in dat verband aan de Turkse autoriteiten bekend is gemaakt. Echter, nu eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt is niet aannemelijk dat een reële vrees bestaat dat eiser bij terugkeer naar Turkije een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) te wachten staat.
2. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Eiser heeft zowel in Duitsland als in Nederland onder zijn echte naam asiel aangevraagd. Hem kan niet worden verweten dat zijn nüfuskaart in Duitsland in beslag is genomen. Eiser, althans zijn gemachtigde, heeft tevergeefs pogingen ondernomen om de kaart terug te krijgen. Het had op de weg van verweerder gelegen om de nüfuskaart bij de Duitse autoriteiten op te vragen. Er zijn voldoende aanwijzingen dat eiser de door hem gestelde identiteit bezit.
Vast is komen te staan dat eiser banden heeft met de PKK en dat zijn naam is doorgespeeld aan de Turkse autoriteiten. Eiser heeft in dit verband ter terechtzitting nog aangevoerd dat de Turkse autoriteiten mogelijk over foto’s en over vingerafdrukken van eiser beschikken en dat hij in Nederland is verhoord door Turkse rechercheurs. Als eiser terug zou keren naar Turkije zou hij wegens PKK-lidmaatschap voor twaalf jaar in een “type F” gevangenis worden opgesloten. Dit type gevangenis staat bekend om het strenge regime en de isolatie van gevangenen. Voor eiser is het gevaar van een lange gevangenisstraf des te groter nu eiser op Schiphol is aangehouden terwijl hij op weg was naar Armenië om daadwerkelijk te gaan deelnemen aan de gewapende strijd tegen Turkije.
Ten slotte zal eiser bij terugkeer naar Turkije worden gedwongen om alsnog dienst te nemen in het Turkse leger. Eiser zal in het leger vaker in elkaar geslagen worden dan niet-Koerden.
1. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
(…)
4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling reeds eerder, onder een andere naam, een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland heeft ingediend.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
5. De rechtbank gaat eerst in op het asielrelaas voor zover dat betrekking heeft op de periode voorafgaand aan de komst van eiser naar Nederland in december 2003.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen. Vast staat immers dat eiser in eerste instantie asiel heeft aangevraagd onder de alias “[alias]”.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen. Eiser heeft immers geen identiteits- en/of reispapieren overgelegd. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat uit de door eiser overgelegde “verklaring voor verblijf” en de kopie van een uittreksel van het geboorteregister nog niet de identiteit van eiser volgt. Hetzelfde geldt voor de lp, afgegeven door de Turkse autoriteiten. Met betrekking tot de nüfuskaart overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om zijn identiteit aannemelijk te maken en het dus ook aan hem is om deze kaart op te vragen bij de Duitse autoriteiten. De enkele stelling dat dit voor eiser moeilijk is en dat vergeefse pogingen hiertoe zijn gedaan door de gemachtigde van eiser, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat het ontbreken van een identiteitsbewijs eiser niet te verwijten valt. Met betrekking tot de reisroute acht de rechtbank ten slotte van belang dat enerzijds door eiser geen documenten zijn overgelegd, terwijl anderzijds vast staat dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het al dan niet terugkeren naar Turkije na de afwijzing van zijn asielaanvraag in Duitsland. Dat betekent dat eiser geen concrete, verifieerbare verklaring omtrent zijn reisroute heeft afgelegd.
6. Nu artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a en f, van de Vw 2000 in redelijkheid zijn tegengeworpen, mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet een positieve overtuigingskracht uitgaan.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser, voor zover dat betrekking heeft op de periode voor eisers komst naar Nederland, positieve overtuigingskracht ontbeert en ongeloofwaardig is. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en meerdere aliassen heeft gebruikt. Daarmee wordt reeds in sterke mate afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het relaas. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser heeft erkend in eerste instantie een vals relaas (dat van een vriend) te hebben afgelegd. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat eiser de conclusie van verweerder dat het relaas ongeloofwaardig is, voor zover betrekking hebbend op de periode voor eisers komst naar Nederland, niet gemotiveerd heeft bestreden.
7. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht geen vergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 aan eiser heeft toegekend. Nu het relaas ongeloofwaardig is geoordeeld is niet voldaan aan het vereiste dat de door eiser in Nederland verrichte activiteiten een voorzetting zijn van zijn activiteiten in Turkije. In zoverre falen de door eiser aangevoerde beroepsgronden.
8. Voor de beantwoording van de vraag of ten aanzien van eiser schending van artikel 3 van het EVRM dreigt - en of eiser derhalve in aanmerking kan komen voor een vergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 - zijn de gebeurtenissen na eisers aankomst in Nederland in december 2003 van belang.
Verweerder heeft niet betwist dat eiser heeft deelgenomen aan een trainingskamp van de PKK in Nederland en dat eiser onder de naam [eiser] bekend staat bij de Turkse autoriteiten als zijnde een van de personen aanwezig in het genoemde PKK-kamp. Voornoemde informatie is aan de Turkse autoriteiten verstrekt in het kader van een rechtshulpverzoek van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) van 30 november 2004. Bijgevoegd aan dit verzoek is een lijst met namen van deelnemers aan dit PKK-kamp, waaronder de naam van “[eiser]”. Eiser is onder deze naam ook bij de Turkse autoriteiten gepresenteerd. In een aanvullend rechtshulpverzoek d.d. 16 februari 2005 heeft het OM de Turkse autoriteiten verzocht om informatie aan te leveren onder andere met betrekking tot in het kamp gevonden foto’s van rekruten. Verweerder heeft verder niet uitdrukkelijk betwist dat de Turkse autoriteiten mogelijk in het bezit zijn van belastende foto’s en vingerafdrukken van eiser en dat eiser is verhoord door Turkse agenten. Voor zover verweerder dit wel heeft betwist, heeft verweerder dit niet afdoende onderbouwd.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het standpunt dat, enkel omdat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, er geen reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bestaat, onvoldoende heeft gemotiveerd. Immers, los van de vraag of eiser daadwerkelijk [eiser] is, staat vast dat eiser onder die naam bekend staat bij de Turkse autoriteiten als deelnemer aan een PKK-kamp. Voorts kan niet worden uitgesloten dat de Turkse autoriteiten over vingerafdrukken en belastende foto’s van eiser beschikken en dat eiser in Nederland door Turkse agenten is verhoord. Gezien deze feiten en omstandigheden die alle uit eisers dossier blijken, had het op de weg van verweerder gelegen om het bestreden besluit op dit punt nader te motiveren. Dit klemt te meer nu verweerder ter terechtzitting heeft aangegeven dat indien ervan zou worden uitgegaan dat de Turkse autoriteiten van eisers betrokkenheid bij de PKK op de hoogte zijn, mogelijk een risico als bedoeld in artikel 3 van het EVRM bestaat. Het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en kan dan ook niet in stand blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
9. Nu het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek zal worden vernietigd is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. van Leer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2008.
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.