ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2882

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07/18363
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling van aanvraag verblijfsvergunning

In deze zaak heeft eiser, een Georgische nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag werd in eerste instantie door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen op inhoudelijke gronden. Echter, op 22 december 2006 trok de Staatssecretaris dit besluit in en gaf aan opnieuw te zullen beslissen op de aanvraag. Dit leidde ertoe dat de procedure terugviel in de aanvraagfase. Eiser had recht op een nieuwe kans om de verschuldigde leges te voldoen, maar de Staatssecretaris stelde de aanvraag op 25 januari 2007 buiten behandeling zonder eiser deze gelegenheid te bieden. De rechtbank oordeelde dat deze handelswijze in strijd was met het fair-playbeginsel, vooral omdat de staatssecretaris de aanvraag niet binnen de gestelde termijn van vier weken buiten behandeling had gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 30 maart 2007 en bepaalde dat de Staatssecretaris opnieuw op het bezwaar moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht aan eiser te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 07/18363
Uitspraak
in het geding tussen:
A te B,
geboren op (..),
van Georgische nationaliteit,
IND dossiernummer (…),
eiser,
gemachtigde mr. S. Coenen, advocaat te Utrecht;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Wuite, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1.Procesverloop
Op 8 juni 2005 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “conform beschikking minister” ingediend. Bij besluit van 3 november 2005 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij brieven van 17 november 2005 is daartegen bezwaar gemaakt en heeft eiser verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 22 december 2006 heeft verweerder het besluit van 3 november 2005 ingetrokken en aan eiser medegedeeld dat opnieuw op de aanvraag zou worden beslist. Daarop heeft eiser bij brief van 28 december 2006 het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken.
Bij besluit van 25 januari 2007 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen. Bij brief van 9 februari 2007 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 30 maart 2007 ongegrond verklaard.
Bij brief van 27 juli 2007 is daartegen beroep ingesteld. het beroep is voorzien van gronden bij brief van 30 mei 2007. Op 16 augustus 2007 zijn nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 15 april 2008 behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.Overwegingen
2.1Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of verweerder het bezwaar gericht tegen de buiten behandelingstelling van de aanvraag ongegrond heeft kunnen verklaren.
2.2Voor zover thans van belang heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat niet is gebleken dat eiser de verschuldigde leges heeft voldaan.
Omdat de acceptgiro’s met betaalverzoeken naar het - toenmalige - juiste adres van eisers gemachtigde zijn gestuurd is in de bezwaarfase afgezien van het opnieuw versturen van de acceptgiro’s. Verweerder heeft op 22 december nogmaals bij KPMG gecontroleerd of eiser reeds is overgegaan tot betaling van de vereiste leges. Gebleken is dat eiser dit immer niet heeft gedaan.
2.3Eiser stelt in beroep dat verweerder gehouden is de aanvraag inhoudelijk te behandelen, indien de aanvraag niet binnen de daartoe gestelde termijn van vier weken buiten behandeling is gesteld.
Eiser is in de bezwaarfase niet in de gelegenheid gesteld de leges alsnog te voldoen, zodat artikel 24, tweede lid, Vw 2000 niet aan de behandeling van de aanvraag in de weg staat. Immers, op 22 december 2006 deelde verweerder eiser mede het besluit tot buiten behandelingstelling van de aanvraag van 3 november 2005 in te trekken en opnieuw op de aanvraag te zullen beslissen. Eerst op 26 januari 2007 verzond verweerder het besluit in primo, derhalve buiten de vier wekentermijn.
2.4Niet in geschil is dat verweerder de aanvraag van eiser in eerste instantie in behandeling heeft genomen en op inhoudelijke gronden heeft afgewezen. Dit besluit is later door verweerder ingetrokken en aan eiser is medegedeeld dat opnieuw op de aanvraag zou worden beslist. Bij besluit van 25 januari 2007 heeft verweerder besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen wegens het niet betalen van de vereiste leges.
De rechtbank overweegt het volgende. Eisers aanvraag is in eerste instantie in behandeling genomen en afgewezen op inhoudelijke gronden. Verweerder heeft bij brief van 22 december 2006 aangegeven het besluit in te trekken en opnieuw te zullen beslissen op de aanvraag. Met de brief van verweerder van 22 december 2006 is de procedure teruggevallen in de aanvraagfase. Om die reden had verweerder, met name ook omdat de aanvraag in eerste instantie inhoudelijk was behandeld, eiser nogmaals in de gelegenheid dienen te stellen de verschuldigde leges te voldoen. Verweerder heeft evenwel zonder meer bij besluit van 25 januari 2007 de aanvraag buiten behandeling gesteld, zonder eiser in de gelegenheid te stellen alsnog de verschuldigde leges te voldoen. Deze handelswijze is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het fair-playbeginsel. Dit klemt temeer nu artikel 24, tweede lid, Vw 2000, niet aan behandeling daarvan in de weg staat, indien – zoals in casu – de staatssecretaris de aanvraag niet binnen de daartoe gestelde termijn van vier weken buiten behandeling stelt, mits de vreemdeling de leges alsnog in de bezwaarfase betaalt.
2.5Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond.
2.6Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.Beslissing
De rechtbank
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het besluit van 30 maart 2007;
-bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te voldoen;
-gelast dat de Staat der Nederlanden het griffierecht ad € 143,= aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. van der Maden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.S. Smits als griffier, op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuusrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.