ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2660

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/13454
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en opheffing van de maatregel wegens gebrek aan zicht op uitzetting

Op 4 december 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, een aanvraag tot verstrekking van een laissez passer ingediend bij de Nepalese autoriteiten voor eiser, een vreemdeling van Nepalese nationaliteit. Ondanks maandelijkse navraag door verweerder bij de Nepalese autoriteiten, zijn er in 2007 en 2008 geen laissez passers verstrekt. De rechtbank heeft op 22 mei 2008 geoordeeld dat er geen zicht is op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van een laissez passer niet binnen een redelijke termijn tot resultaat zal leiden, waardoor het voortduren van de bewaring niet langer gerechtvaardigd is. Eiser heeft op 16 april 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, die op 14 november 2007 was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 april 2008, waarbij eiser niet in persoon verscheen, maar vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde, mr. D.G. Metselaar. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 644,-. De uitspraak is gedaan door mr. S.M. Schothorst en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. H.A. Hulst.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 08/13454
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Nepalese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. D.G. Metselaar, advocaat te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 14 november 2007 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel duurt tot op heden voort.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 16 april 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd. Bij faxbericht van 22 april 2008 heeft eiser de gronden van beroep aangevuld.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 28 april 2008. Eiser is niet in persoon verschenen, maar wel is hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. M.M. Luik. De behandeling ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Op 6 mei 2008 heeft verweerder de rechtbank schriftelijk nader ingelicht. Eisers gemachtigde heeft hierop schriftelijk op 7 mei 2008 gereageerd. Op 8 mei 2008 heeft de rechtbank aanvullende vragen verweerder gesteld. Op 20 mei 2008 heeft verweerder een schriftelijk antwoord aan de rechtbank toegezonden. Hierop heeft de gemachtigde van eiser op 22 mei 2008 schriftelijk gereageerd. Beide partijen hebben de rechtbank toestemming als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, Awb gegegeven om te bepalen dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank sluit het onderzoek per heden.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat daarbij is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring rechtmatig zijn. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
2.3. Op 4 december 2007 heeft verweerder bij de Nepalese autoriteiten een aanvraag tot verstrekking van een laissez passer aan eiser ingediend. Nadien heeft verweerder maandelijks telefonisch bij de Nepalese autoriteiten navraag gedaan naar de voortgang bij de behandeling van de aanvraag.
2.4. Op 20 mei 2008 heeft verweerder desgevraagd het volgende medegedeeld: “In 2007 zijn er twaalf en in 2008 tien aanvragen tot verstrekking van een vervangend reisdocument ingediend bij de Nepalese autoriteiten. Helaas zijn er in 2007 en in 2008 tot op heden geen laissez passers verstrekt. De reden hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat onderzoeksmogelijkheden in Nepal zeer tijdrovend zijn. Er is specifieke informatie nodig van de zijde van de vreemdeling, welke persoonlijk in de districten in Nepal wordt gecheckt door de Nepalese autoriteiten. Wanneer de door de vreemdeling verstrekte informatie inzake zijn identiteit en nationaliteit bij dit onderzoek in het land van herkomst wordt bevestigd, geeft dit men meteen door aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). De consul heeft aangegeven dat er in dergelijke gevallen een (vervangend) reisdocument wordt verstrekt. Voorts heeft de consul aan de DT&V medegedeeld dat er regelmatig vervangende reisdocumenten worden verstrekt aan de Internationale Organisatie voor Migratie.”
2.5. Op grond van bovenstaande informatie oordeelt de rechtbank dat er geen zicht is op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn. Er is geen aanknopingspunt voor de aanname dat de aanvraag van een laissez passer voor eiser binnen genoemde redelijke termijn alsnog tot het beoogde resultaat zal leiden. Om die reden is het voortduren van de bewaring niet langer gerechtvaardigd.
2.6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient de bewaring te worden opgeheven met ingang van heden. Gezien de non-coöperatieve opstelling van eiser bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding tot toekenning van een schadevergoeding. Deze opstelling is onlangs nogmaals gebleken uit de verklaring van eiser in een vertrekgesprek van 14 april 2008 dat hij niet terug wil naar Nepal en geen medewerking zal verlenen aan zijn terugkeer.
2.7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel per heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.A. Hulst als griffier op 22 mei 2008.
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
Afschrift verzonden: