ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2224

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/7794 AWBZ
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van indicatiestelling voor zorg in het kader van de AWBZ voor een kind met een verstandelijke beperking

In deze zaak hebben de ouders van een kind met een verstandelijke beperking, aangeduid als [B.], beroep ingesteld tegen een besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) inzake de indicatiestelling voor zorg onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 6 mei 2008 uitspraak gedaan in deze kwestie. De ouders hebben in 2005 een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg voor hun zoon, die als gevolg van een chromosomale afwijking ernstig verstandelijk en licht motorisch gehandicapt is. Het CIZ heeft in eerdere besluiten zorg toegekend, maar de ouders waren van mening dat de toegekende zorg niet voldeed aan de behoeften van hun zoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CIZ in zijn besluit van 3 december 2007 de indicatie voor de functie Ondersteunende begeleiding Algemeen heeft verhoogd van klasse 3 naar klasse 4, maar dat de ouders niet konden aantonen dat er extra zorg nodig was tijdens schooltijd of tijdens tijdelijk verblijf in het weekend. De rechtbank oordeelde dat het CIZ voldoende onderzoek had gedaan naar de zorgbehoefte van [B.] en dat de indicatiestelling adequaat was. De rechtbank heeft de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep tegen het eerdere besluit van 13 september 2007, omdat dit besluit was ingetrokken door het CIZ.

De rechtbank concludeerde dat de zorg die aan [B.] was toegekend, adequaat was en dat de ouders niet konden aantonen dat er meer zorg nodig was dan was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de ouders ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige indicatiestelling en de verantwoordelijkheden van het CIZ in het kader van de AWBZ.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/7794 AWBZ
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
de ouders van [zoon B.], wonende te [woonplaats], eisers,
en
de Raad van bestuur van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), gevestigd te Driebergen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 25 augustus 2005 hebben eisers zich tot het CIZ gewend met een aanvraag voor een indicatiestelling voor zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ten behoeve van hun zoon [B.].
Bij besluit van 13 december 2005 heeft het CIZ met ingang van 9 december 2005 ten behoeve van [B.] de functies Ondersteunende begeleiding algemeen naar een omvang van 4 tot 6.9 uur per week (klasse 3), Ondersteunende begeleiding dag gedurende 2 dagdelen per week, Persoonlijke verzorging naar 10 tot 12.9 uur per week en Verblijf kortdurend gedurende 1 etmaal per week toegekend.
Bij besluit van 30 mei 2006 is het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2007 is het door eisers tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 mei 2006 vernietigd. De rechtbank heeft verweerder tevens opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eisers te nemen.
Bij besluit van 13 september 2007 heeft verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eisers genomen, waarbij de bij besluit van 13 december 2005 vastgestelde indicatie voor Verblijf Tijdelijk is gewijzigd met dien verstande dat van 1 januari 2006 tot 12 september 2007 1 etmaal per week en van 13 september 2007 tot 1 januari 2011 2 etmalen per week worden toegekend.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brieven van 19 oktober 2007, ingekomen bij de rechtbank op 22 oktober 2007, beroep ingesteld en tevens gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij besluit van 3 december 2007 heeft verweerder het besluit van 13 september 2007 gewijzigd in die zin dat de functie Ondersteunende begeleiding Algemeen wordt verhoogd van klasse 3 naar klasse 4.
Bij brief van 21 december 2007 heeft verweerder een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Bij brief van 27 december 2007 hebben eisers nadere gronden tegen het besluit van 3 december 2007 ingediend.
Het beroep is op 11 januari 2008 ter zitting behandeld. Eisers zijn in persoon en in gezelschap van hun zoon [B.] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Algoe en J. Henneveld.
De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder opgedragen een nadere schriftelijke reactie uit te brengen op hetgeen door eisers ter zitting naar voren is gebracht.
Verweerder heeft bij brief van 23 januari 2008 de gevraagde reactie toegezonden. Eisers hebben daarop bij brief van 11 februari 2008 van commentaar gediend.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Motivering
Eisers zijn ouders van een gezin met drie kinderen. Het oudste kind van eisers is zoon [B.], thans 16 jaar, die als gevolg van een chromosomale afwijking ernstig verstandelijk en licht motorisch gehandicapt is. [B.] zit op de [school B.], die zich als school voor speciaaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) richt op de doelgroep van verstandelijk gehandicapte kinderen met een IQ van <70 met bijkomende gedrags- en leerproblematiek. Eisers maken al sinds 1996 gebruik van AWBZ-zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) ten behoeve van [B.].
Op 25 augustus 2005 hebben eisers een zogeheten aanvraagformulier zorg ingediend om met ingang van 1 januari 2006 in aanmerking te komen voor voortzetting van de AWBZ-zorg voor [B.]. Eisers hebben daarbij in het bijzonder gevraagd om toekenning van een indicatie voor de functie Onder-steunende begeleiding naar een omvang van 17,5 uur per week, zijnde 2,5 uur per dag.
Bij verweerders besluit van 30 mei 2006 is de indicatie voor de functie Ondersteunende begeleiding ten behoeve van [B.] voor de duur van 5 jaren vastgesteld op klasse 3, zijnde 4 tot 6,9 uur per week. Eisers hebben tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Bij uitspraak van 5 juli 2007 (reg.nr. AWB 06/4999 AWBZ) heeft de rechtbank eisers beroep gegrond verklaard en verweerders besluit van 30 mei 2006 vernietigd en daarbij als haar oordeel uitgesproken dat een inventarisatie van de aan [B.] te besteden bovengebruikelijke zorg ontbreekt, zodat verweerder zich in het kader van de functie Ondersteunende begeleiding geen volledig beeld heeft kunnen vormen van de omvang van de voor [B.] benodigde individuele buitenschoolse zorg.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft op 31 augustus 2007 een gesprek plaatsgevonden waarbij een vertegenwoordiger alsmede de medisch adviseur van verweerder, de vader van [B.], en [B.] zelf, aanwezig waren. Tevens heeft de vader van [B.] een overzicht opgesteld van de dagelijkse begeleiding die [B.] in een week behoeft. Daarna heeft verweerder op
12 september 2007 een gesprek gehad met de directeur van de [school B.].
Vervolgens heeft verweerder op het bezwaar van eisers het bestreden besluit van 13 september 2007 genomen.
Hangende het beroep van eisers tegen dit besluit heeft verweerder op
3 december 2007 ter wijziging en vervanging een nieuw besluit genomen, waarbij de functie Ondersteunende begeleiding Algemeen met ingang van 1 januari 2006 is verhoogd naar klasse 4, hetgeen een indicatie oplevert van 7 tot 9,9 uur per week.
Bij nader beroepschrift van 27 december 2007 hebben eisers hiertegen in hoofdzaak ingebracht dat de berekening op grond waarvan verweerder tot de klasseverhoging voor de functie Ondersteunende begeleiding Algemeen is gekomen, niet duidelijk is. Eisers hebben daar een eigen berekening tegenover gezet die uitkomt op een indicatie voor de functie Ondersteunende begeleiding Algemeen van ruim 17 uur per week.
Na de schorsing van het onderzoek ter zitting van 11 januari 2008 heeft verweerder bij brief van 23 januari 2008 onder andere een cijfermatige onderbouwing van de functie Ondersteunende begeleiding Algemeen en een overzicht van de wekelijkse activiteiten van [B.] ingezonden.
Eisers hebben hierop bij brief van 11 februari 2008 gereageerd.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met zijn besluit van 3 december 2007 het bestreden besluit van 13 september 2007 heeft ingetrokken en daarmee een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Verweerder komt met het nieuwe besluit van 3 december 2007 niet tegemoet aan het beroep van eisers, zodat dat beroep, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 3 december 2007.
Nu het bestreden besluit van 13 september 2007 door verweerder is ingetrokken, hebben eisers geen belang meer bij handhaving van hun beroep tegen dat besluit. In het beroepschrift hebben eisers weliswaar vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente gevorderd, doch zij hebben die vordering niet onderbouwd noch aannemelijk gemaakt. De rechtbank verklaart eisers daarom niet-ontvankelijk in hun beroep tegen het besluit van
13 september 2007.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan de in haar uitspraak van 5 juli 2007 opgelegde onderzoeksplicht. In dat verband neemt de rechtbank in aanmerking dat twee medewerkers van verweerder, waaronder de medisch adviseur van het CIZ, op huisbezoek bij [B.] en zijn vader zijn geweest om de zorgbehoefte en de dagelijkse activiteiten van [B.] te onderzoeken.
Tevens heeft een medewerker van verweerder op 12 september 2007 een gesprek gevoerd met de mentor van [B.] op de [school B.].
Dit gesprek vond plaats in het kader van de uitoefening van een wettelijke bevoegdheid van verweerder om inlichtingen te vergaren die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de AWBZ, zodat toestemming vooraf van eisers, zeker nu het geen overdracht van medische gegevens betrof, niet nodig was. Hiermee heeft verweerder, die tevens de beschikking had over een door de vader van [B.] opgesteld overzicht van de begeleidingsbehoefte van [B.] van 31 augustus 2007, zich naar het oordeel van de rechtbank op genoegzame wijze een totaalbeeld van de zorgbehoefte van [B.] kunnen vormen.
Ten aanzien van de zaak ten gronde heeft de rechtbank geconstateerd dat eisers zich niet langer keren tegen de cijfermatige onderbouwing van de bij het bestreden besluit van 3 december 2007 toegekende, en naar klasse 4 verhoogde functie Ondersteunende begeleiding Algemeen. De rechtbank stelt gezien de brief van eisers van 11 februari 2008 vast, dat het geding zich in hoofdzaak toespitst op de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat voor [B.] ondersteunende begeleiding tijdens schooltijd alsmede tijdens tijdelijk verblijf in het weekeinde niet is aangewezen. De rechtbank beantwoordt deze vraag in bevestigende zin en overweegt als volgt.
Verweerder heeft in het bestreden besluit van 3 december 2007 over begeleiding van [B.] tijdens schooltijd het navolgende opgemerkt:
“U vraagt voor [B.], naast zorg thuis, ook een indicatie voor extra AWBZ-zorg op school. [B.] heeft een cluster 3 indicatie voor ZMLK-onderwijs, ondanks dat zijn laatst gemeten IQ onder het laagste niveau ligt van deze doelgroep (35). De school van [B.] heeft binnen de huidige onderwijs indicatie extra voorzieningen getroffen om [B.] adequaat onderwijs te bieden. Dit heeft de school weten te bereiken door onderwijsmethodieken vanuit het ZMLK-MG onderwijs te integreren in het onderwijs aan [B.]. De school heeft aangegeven dat zij geen vraag tot extra zorg voor [B.] hebben aangezien [B.] het volledige lesprogramma op zijn niveau kan volgen. Er zijn geen factoren zoals afwijkend gedrag of een hoge zorgbehoefte op basis waarvan extra zorg noodzakelijk is. De schoolse activiteiten waaraan [B.] deelneemt vallen volledig onder de verantwoordelijkheid van de school en kunnen zonder problemen door [B.] gevolgd worden. 1 op 1 begeleiding in het onderwijs betekent niet dat er een persoon zich onafgebroken bezig houdt met een kind. 1 op 1 begeleiding houdt in dat kinderen door frequente kortdurende interventies veelvuldig aandacht en sturing krijgen tijdens de les, afhankelijk van het kind. Dit is in overeenstemming met de onderwijsmethodiek. Op het moment dat u van mening bent dat de school niet voldoet aan de eisen die aan het onderwijs gesteld mogen worden, is het CIZ daarin geen partij. Het CIZ is slechts partij op het moment dat er boven op onderwijs zorg nodig is. U geeft aan dat er dagelijks 2,5 uur aan extra begeleiding per schooldag redelijk is. Het CIZ ziet in de situatie van [B.] geen aanleiding of noodzaak tot het indiceren van AWBZ-zorg op school.”
De rechtbank onderschrijft dit betoog ten volle en volgt eisers niet in hun opvatting dat verweerder het punt van de begeleiding van [B.] op school opnieuw in onderzoek zou moeten nemen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht afgaan op hetgeen de mentor van de [school B.] tijdens het gesprek van 12 september 2007 aan informatie over [B.] heeft verstrekt. Eisers, die destijds voor hun zoon [B.] een bewuste keuze hebben gemaakt voor het schooltype ZMLK in plaats van ZMLK-MG (welke keuze overigens werd ondersteund door de ZMLK-indicatie die in 2003 ten behoeve van [B.] is afgegeven), zijn er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat [B.] op de [school B.] onvoldoende begeleiding in de vorm van zorg krijgt en om die reden zou zijn aangewezen op (meer) AWBZ-zorg tijdens schooltijd.
Met betrekking tot de beroepsgrond van eisers ter zake de begeleiding van [B.] gedurende verblijf, overweegt de rechtbank dat de functie Verblijf Tijdelijk wordt geëffectueerd in instellingen als bedoeld in de Wet Toelating Zorginstellingen en gericht is op het creëeren van de noodzakelijke voorwaarden om zorg te kunnen leveren die in de thuissituatie van een verzekerde niet adequaat of niet doelmatig geleverd kan worden. De functie Verblijf Tijdelijk houdt niet alleen wonen in, maar ook het bieden van een woon- en leefomgeving met onder meer toezicht, veiligheid, bescherming, een dagelijkse structuur, regie en een sociale omgeving. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat waar eisers, zoals zij in het beroepschrift hebben aangegeven, voor [B.] begeleiding in de vorm van veiligheid tijdens het twee etmalen durende verblijf nodig achten, dat zorgonderdeel reeds begrepen is in de functie Verblijf Tijdelijk zodat daarvoor niet afzonderlijk AWBZ-zorg kan worden geïndiceerd.
Maar ook overigens is de rechtbank van oordeel dat met het besluit van 3 december 2007, waarbij de functies Verblijf Tijdelijk per 13 september 2007 met één etmaal en Ondersteunende begeleiding Algemeen van klasse 3 naar klasse 4 zijn verhoogd, een adequaat zorgzwaartepakket voor [B.] is toegekend en dat de door eisers aan [B.] te besteden gebruikelijke zorg zich op een aanvaardbaar niveau bevindt.
De rechtbank merkt in dat verband nog op dat de functieindicaties in onderlinge samenhang als totaalpakket dienen te worden bezien en ook zo door verweerder zijn beoordeeld en vastgesteld. Dat zulks terecht is geschied, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 december 2007, LJN: BB9311, waarin is uitgesproken dat een indicatiebesluit, gelet op de samenhang tussen de te indiceren zorgfuncties, een en ondeelbaar is.
Hetgeen overigens door eisers is aangevoerd brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep tegen het besluit van 13 september 2007
niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep tegen het besluit van 3 december 2007 ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. A.C.M. van Wesenbeeck, E.R. Eggeraat en
S. Verheijen en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2008, in tegenwoordigheid van F.P. Krijnen, griffier.