RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2008
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1979,
nationaliteit Chinese,
verblijvende te Alphen aan den Rijn in de penitentiaire inrichting,
eiser,
gemachtigde mr. drs. E.W.B. van Twist,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde G.I. Ramsaroep.
Bij maatregel van bewaring ingaande op 16 april 2008, terstond en in aansluiting op zijn strafrechtelijke detentie, is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 17 april 2008 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 april 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat de gronden die aan de bewaring ten grondslag zijn gelegd niet zijn weersproken. Daarmee staat vast dat eiser op goede gronden krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld.
3. Namens eiser is aangevoerd dat er geen zicht bestaat op uitzetting. Verwezen is naar de uitspraak van 2 april 2008 van de nevenzittingsplaats Rotterdam (AWB 08/6646, LJN:8948). Volgens eiser heeft verweerder stelselmatig de rechtbank verkeerd voorgelicht, hetgeen niet zonder gevolgen kan blijven.
4. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat het verstrekken van onjuiste informatie door verweerder verstrekkende gevolgen heeft gehad voor de nadien in bewaring gestelde vreemdelingen. Hoewel dat gegeven als zeer ernstig moet worden gekwalificeerd ziet de rechtbank daarin geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht en zal zij overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
5. Partijen worden verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of er voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat.
6. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat hij ongedocumenteerd is. Omdat er, zoals blijkt uit de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 2 april 2008, in het jaar 2007 aan geen enkele ongedocumenteerde Chinese vreemdeling een laissez passer is verstrekt, is er volgens hem geen reëel zicht op uitzetting.
7. Uit de zaak AWB 08/11889 van 23 april 2008 (nog niet gepubliceerd en ter voorlichting van partijen aangehecht) is het volgende van belang:
“3. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de eerder gedane mededeling, dat in het jaar 2007 een tweetal laissez passers aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen is verstrekt, onjuist is. Eén van beide gevallen heeft betrekking op een laissez passer dat niet in het jaar 2007 maar in het jaar 2006 is afgegeven. In het andere geval is door de Chinese autoriteiten aan de betrokken vreemdeling geen laissez passer maar wel een paspoort verstrekt. Op grond daarvan kan volgens verweerder niet worden gezegd dat door de Chinese autoriteiten in 2007 in het geheel geen reisdocumenten zijn verstrekt aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen. Het is verder aan de vreemdeling zelf om alle noodzakelijke informatie aan te dragen voor een onderzoek naar zijn identiteit en om aan dat onderzoek mee te werken. Indien de vreemdeling meewerkt om informatie te verkrijgen en ook overigens medewerking aan het onderzoek verleent kan niet bij voorbaat worden uitgesloten dat door de Chinese autoriteiten een reisdocument zal worden verstrekt, aldus verweerder.
4. De rechtbank kan verweerders zienswijze niet volgen. Uit de genoemde uitspraak van de rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 2 april 2008 blijkt onvoldoende welke gegevens de Chinese autoriteiten hebben doen besluiten aan de betreffende vreemdeling een paspoort in plaats van een laissez passer te verstrekken. Het komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat de Chinese autoriteiten zonder een concrete aanleiding daartoe - binnen twee weken na de aanvraag - een paspoort aan een ongedocumenteerde Chinese vreemdeling zouden verstrekken. In dat verband acht de rechtbank van belang dat verweerder blijkens de genoemde uitspraak van 2 april 2008 niet heeft kunnen aangeven of de betreffende vreemdeling een verlopen paspoort had dan wel een kopie daarvan. Verweerder heeft volstaan met het opperen van de mogelijkheid dat de vreemdeling zelf de datum van de uitgifte van het eerdere paspoort heeft verstrekt. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om, met het oog op de behandeling van het onderhavige beroep, nadere concrete en gedetailleerde informatie over een en ander te verstrekken. De rechtbank had dan kunnen toetsen of de bewuste verstrekking van een paspoort door de Chinese autoriteiten daadwerkelijk zou kunnen gelden als een bevestiging van verweerders stelling inzake de verstrekking van reisdocumenten aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen. Nu verweerder heeft nagelaten bedoelde nadere informatie te verstrekken en ook overigens niet heeft kunnen aangeven welke beleidsuitgangspunten of welke gedragslijn de Chinese autoriteiten in dezen hanteren, blijft twijfelachtig of de betreffende vreemdeling tot de categorie ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen gerekend kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank dient het bedoelde geval dan ook, met inachtneming van de wel door verweerder verstrekte informatie, als atypisch buiten beschouwing te blijven. Daarmee staat vast dat in het jaar 2007 door de Chinese autoriteiten geen reisdocumenten aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen zijn verstrekt. Voorts heeft verweerder bevestigd dat in het jaar 2008 tot nu toe evenmin bedoelde reisdocumenten zijn afgegeven aan ongedocumenteerde vreemdelingen. ”
8. De rechtbank neemt deze overwegingen over en maakt die tot de hare.
9. Verweerder heeft zich thans, anders dan voorheen, nader op het standpunt gesteld dat, wordt erkend dat de Chinese autoriteiten geen reisdocumenten afgeven aan ongedocumenteerden. Dit op zichzelf betekent volgens verweerder evenwel niet dat bij voorbaat moet worden aangenomen dat bij ongedocumenteerden sprake is van het ontbreken van zicht op uitzetting. Op de vreemdeling rust de plicht om aan de benodigde documenten te komen. Zodra die beschikbaar zijn, zullen de Chinese autoriteiten spoedig overgaan tot afgifte van een reisdocument. Dit geldt ook voor eiser. Van hem mag worden verlangd dat hij contact zoekt met familie of vrienden en op die wijze in het bezit komt van documenten. Verweerder vindt hiervoor steun in de uitspraak van de zittingsplaats Maastricht van 22 april 2008, nummer AWB 08/9763, (niet gepubliceerd). Er is derhalve zicht op uitzetting.
10. De rechtbank stelt op grond van hetgeen zitting is verklaard vast dat verweerder, anders dan de afgelopen periode, heeft erkend dat de Chinese autoriteiten geen reisdocumenten verstrekken aan ongedocumenteerde vreemdelingen. Tevens is daarmee erkend dat indiening van een laissez-passeraanvraag zonder ondersteuning van enig document waarmee de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling kan worden aangetoond nimmer zal leiden tot afgifte van een reisdocument.
11. Vervolgens is de vraag of het standpunt van verweerder moet worden gevolgd dat zicht op uitzetting aanwezig is omdat eiser verantwoordelijk is voor het verstrekken van documenten.
12. De rechtbank overweegt dienaangaande dat verweerders standpunt berust op het uitgangspunt dat elke vreemdeling gehouden is alle mogelijke medewerking te verlenen teneinde verweerder in staat te stellen zo spoedig mogelijk tot uitzetting te kunnen overgaan. Dit uitgangspunt kan in beginsel als plausibel worden aanvaard. Voorwaarde daarbij is wel dat - uit het dossier of anderszins - moet blijken van concrete aanknopingspunten op grond waarvan van de vreemdeling kan worden verlangd dat hij over enig document de beschikking heeft, of redelijkerwijs kan krijgen. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar uitspraak van heden, 29 april 2008, AWB 08/11886 (nog niet gepubliceerd, ter voorlichting van partijen aangehecht). In dat geval betrof het een vreemdelinge die verklaarde een paspoort te hebben, dat zij niet wilde afgeven. De enkele stelling in het kader van de beoordeling van het zicht op uitzetting dat op de vreemdeling een medewerkingsplicht rust, zonder concreet aan te geven wat die plicht inhoudt en zonder aannemelijk te maken dat een vreemdeling daaraan kan voldoen is te algemeen van aard.
13. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder hangende de strafrechtelijke detentie van op 19 maart 2008 met eiser een vertrekgesprek heeft gevoerd. Bij die gelegenheid is de laissez-passeraanvraag voor China ingevuld. Verweerder heeft op 1 april 2008 nogmaals met eiser een vertrekgesprek gevoerd. De aanvraag is op 4 april 2008 doorgezonden naar de diplomatieke vertegenwoordiging van China. Eiser heeft blijkens de stukken en ter zitting verklaard dat hij de laissez passer-aanvraag zo volledig mogelijk heeft ingevuld. Hetgeen hij niet heeft ingevuld kan hij zich niet meer herinneren. Hij is op zeer jonge leeftijd in 1994 naar Nederland gesmokkeld. Hij is geboren in een dorp Luo Fu, later is hij verhuisd naar een stad. Volgens eiser heeft hij sindsdien geen contact meer met zijn familie of met vrienden.
14. Nu verweerder in het onderhavige geval zich op het standpunt heeft gesteld dat in algemene zin van eiser kan worden verlangd dat hij de beschikking kan krijgen over documenten, zonder concreet aan te geven op welke wijze en over welke documenten eiser redelijkerwijs de beschikking kan krijgen kan niet worden aangenomen dat zicht op uitzetting aanwezig is en heeft de bewaring het karakter van gijzeling gekregen.
15. De rechtbank volgt daarmee niet het standpunt van verweerder dat in alle gevallen de vreemdeling in staat moet worden geacht in het bezit te komen van een document waarmee de Chinese autoriteiten tot afgifte van een reisdocument zullen overgaan. Anders dan verweerder ter zitting heeft verklaard ziet de rechtbank geen bevestiging in de uitspraak van de zittingsplaats Maastricht van 22 april 2008. De rechtbank begrijpt deze uitspraak aldus dat ook met betrekking tot gevallen, waarin de vreemdeling niet beschikt over documenten, is geconcludeerd dat niet uitgesloten moet worden geacht dat de autoriteiten bereid zijn reisdocumenten te verstrekken indien de vreemdeling volledige en juiste informatie heeft verstrekt.
16. Ten slotte tekent de rechtbank – zij het in dit verband ten overvloede - nog aan dat niet duidelijk is welke documenten vereist zijn om tot een daadwerkelijke uitzetting te kunnen komen. Verweerder heeft nagelaten hierover nadere informatie te verstrekken en ook overigens niet kunnen aangeven welke uitgangspunten of welke gedragslijn de Chinese autoriteiten in dezen hanteren.
17. De onderhavige bewaring moet dan ook wegens het van meet af aan ontbreken van een reëel zicht op uitzetting met ingang van de eerste dag, te weten 16 april 2008 worden geacht onrechtmatig te zijn. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal daarom de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser bevelen.
18. De rechtbank acht termen aanwezig voor toekenning van schadevergoeding met ingang van 16 april 2008. De dag waarop de bewaring wordt opgeheven wordt niet meegenomen zodat de schadevergoeding 13 dagen x € 70,00 = € 910,00.
19. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal
€ 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
20. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
21. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 29 april 2008;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ter hoogte van € 910,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2008.
Voornoemde voorzitter van de meervoudige kamer beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 910,00 (ZEGGE; NEGENHONDERDTIEN EURO)
Aldus gedaan op 29 april 2008 door mr. J.R. van Es- de Vries.