ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2166

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/16340 VRONTN/CM
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. Keuzenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een vreemdeling met Chinese nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 20 mei 2008 uitspraak gedaan over de inbewaringstelling van een vreemdeling van Chinese nationaliteit, die op 7 mei 2008 in bewaring was gesteld met het oog op uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbewaringstelling rechtmatig was, gebaseerd op een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Dit vermoeden was voortgekomen uit een actie waarbij een groep van 770 Chinezen, die zich kort voor 1 april 2008 in Ter Apel had gemeld, werd gecontroleerd. De vreemdeling was eerder met de politie in aanraking gekomen en had antecedenten, wat de beslissing om hem in bewaring te stellen verder onderbouwde.

De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling, die stelde dat er geen vrees voor onttrekking aan uitzetting bestond en dat hij zich aan zijn meldplicht had gehouden, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet voldoende had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had en dat hij niet over de benodigde identiteitspapieren beschikte. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat bij vreemdelingen die zich eerder aan het toezicht hebben onttrokken, de bewaringsgrond in beginsel wordt aangenomen.

De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat er geen zicht op uitzetting naar China bestond en dat de verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de procedure rondom de asielaanvraag van de vreemdeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, waarmee de rechtmatigheid van de inbewaringstelling werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Almelo
regnr.: Awb 08/16340 VRONTN/CM
uitspraak van de enkelvoudige kamer
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
van Chinese nationaliteit,
thans verblijvende in [plaats detentie],
justitienummer: […],
eiser,
gemachtigde: mr. J. van de Wiel, advocaat te Eindhoven;
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.D. Gunster, ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
1. Procesverloop
Op 7 mei 2008 is eiser met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld (op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 8 mei 2008 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep strekt mede tot toekenning van schadevergoeding.
Op 12 mei 2008 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 mei 2008. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2. Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd zijn.
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat verweerder niet heeft aangegeven tot welke risicogroep eiser behoorde en waarom hij onder deze risicogroep valt. Derhalve is eiser van mening dat er in het onderhavige geval geen individuele belangenafweging is gemaakt die zijn inbewaringstelling rechtvaardigt. Niet blijkt dat er vrees voor onttrekking aan uitzetting bestaat, temeer nu eiser zich heeft gehouden aan zijn meldplicht. Eiser stelt voorts dat er geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, aangezien uit het dossier niet blijkt in hoeverre hij illegaal in Nederland verbleef. Eiser acht het derhalve niet noodzakelijk dat hij is opgehouden. Eiser is een keer strafrechtelijk aangehouden, maar destijds heeft er geen vervolging plaatsgevonden.
Met betrekking tot de gronden van de maatregel van bewaring heeft eiser aangevoerd dat verweerder de grond ‘bijzondere aanwijzing van de Minister ex artikel 48 Vw 2000 en omdat betrokkene deel uit maakt van een doelgroep met een bepaald risicoprofiel’ niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft kunnen leggen. Eiser acht de grond dat hij niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) onvoldoende om de maatregel van bewaring te kunnen te dragen. In dit verband merkt eiser op dat uit het proces-verbaal van het artikel 59 Vw 2000 gehoor blijkt dat hij een geldig paspoort had. De omstandigheid dat eiser eerder in vreemdelingenbewaring heeft gezeten leidt er naar zijn mening niet toe dat een nieuwe inbewaringstelling is gerechtvaardigd.
Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat de handelwijze van verweerder zich niet verdraagt met het beginsel dat de beslissing op een asielaanvraag in vrijheid moet kunnen worden afgewacht.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers inbewaringstelling rechtmatig is. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht wat de aanleiding van de inbewaringstelling is geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 48, tweede lid, Vw 2000 kan Onze Minister aan de korpschef en aan de Commandant der Koninklijke marechaussee aanwijzingen geven over de uitvoering van deze wet en van de Schengengrenscode. Onze Minister kan individuele aanwijzingen geven aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 47, eerste lid.
Uit de in het dossier opgenomen aanwijzing van de Staatssecretaris van Justitie van
6 mei 2008 blijkt dat ten aanzien van personen van wie is vastgesteld dat zij zich eerder aan het vreemdelingentoezicht hebben onttrokken, het bestaan van een bewaringsgrond in beginsel zal worden aangenomen. Dit geldt eveneens voor vreemdelingen bij wie sprake is van antecedenten in het kader van de openbare orde. In die gevallen is niet van belang of de asielaanvraag reeds is afgewezen en kan inbewaringstelling zo spoedig mogelijk plaatsvinden.
In het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding als bedoeld in artikel 50 Vw 2000 is voorts een nadere uitwerking van deze aanwijzing gegeven. Uit dit proces-verbaal blijkt dat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf is gebaseerd op een overleg tussen de IND, de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en de vreemdelingenpolitie, waarin is bepaald dat op 7 mei 2008 een actie zou worden gehouden op de Tijdelijke Noodvoorziening (TNV) te Eindhoven, teneinde een vooraf bepaald aantal personen staande te houden waarvan het bekend was dat de betreffende vreemdeling behoort tot de doelgroep van Chinezen die zich kort voor 1 april 2008 en masse in Ter Apel hebben gemeld. Daarnaast was ambtshalve bekend dat uit de systemen is gebleken dat deze vreemdeling eerder met de politie in aanraking is gekomen en antecedenten heeft/ zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Door de IND was voorafgaande aan deze actiedag aan de vreemdelingenpolitie Brabant Zuid Oost een Excelbestand aangeleverd met daarin opgenomen een lijst van namen en de daarbij behorende V-nummers van mannen en vrouwen uit deze doelgroep. Aan de hand van deze gegevens van de dienst Nationale Recherche Informatie (dNRI) was gebleken dat er van deze personen een dactyloscopisch signalement was opgenomen in de bestanden van de dNRI. Deze dacty waren eerder afgenomen in het kader van een door betrokkene gepleegd misdrijf (MD), dan wel in het kader van het toezicht op vreemdelingen (TZ).
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van gehoor als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 dat eiser heeft verklaard dat hij begrijpt dat hij in bewaring wordt gesteld omdat verweerder een aanwijzing van de Minister heeft gekregen om dat te doen en omdat hij een geldig paspoort heeft.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat zich eind maart 2008 770 Chinezen hebben gemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel, met het kennelijke doel een asielaanvraag in te dienen. Aan hen is een meldplicht opgelegd. Verweerder heeft ten aanzien van alle 770 personen dactyloscopisch onderzoek verricht. Uit het resultaat van dit onderzoek, dat op
2 mei 2008 bekend is geworden, is gebleken dat er 18 personen waren die zich eerder in Nederland bij de vreemdelingendienst hebben gemeld onder een andere naam en met een geldig paspoort. Daarnaast heeft verweerder verklaard dat inmiddels 250 personen, aan wie een meldplicht was opgelegd, zich hebben onttrokken aan het toezicht.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de 18 personen, waaronder eiser, aldus voldeden aan de voorwaarden van de aanwijzing van de Staatssecretaris. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft verklaard geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen door verweerder naar voren is gebracht ter zake het resultaat van het onderzoek van de dNRI. De omstandigheid dat deze informatie niet is opgenomen in het dossier, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het vorenstaande niet af, nu uit eerdergenoemd op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding blijkt dat staandehouding heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een Excelbestand met daarin alle relevante gegevens. Zoals ook ter zitting van de kant van verweerder nader is toegelicht bestond er derhalve ten aanzien van eiser een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en heeft de staandehouding op de juiste wijze plaatsgevonden. Hieruit volgt eveneens dat verweerder de bijzondere aanwijzing van de Staatssecretaris ex artikel 48 Vw 2000, waaronder begrepen de omstandigheid dat eiser deel uitmaakt van een doelgroep met een bepaald risicoprofiel, aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft kunnen leggen.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 22 januari 2008, geregistreerd onder nummer 200708267/1, blijkt dat bij de vraag of er vrees is voor onttrekking aan uitzetting naast de gronden van de maatregel van bewaring de inhoud van het dossier betrokken dient te worden. Gesteld noch gebleken is dat eiser ten tijde van zijn inbewaringstelling in het bezit was van een geldig paspoort met visum. Derhalve heeft verweerder de grond dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000 terecht in de maatregel van bewaring kunnen opnemen. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat eiser zich niet heeft gehouden aan de aanzegging Nederland te verlaten en heeft hij, zoals uit dactyloscopisch onderzoek is gebleken, eerder een andere naam opgegeven. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er vrees voor onttrekking aan uitzetting bestond en heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om eiser in bewaring te stellen. Hetgeen overigens in dit verband door eiser is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.
De procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring zijn in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is derhalve niet op die grond onrechtmatig.
De vrees is gerechtvaardigd dat eiser, die geen rechtmatig verblijf hier te lande heeft, indien in vrijheid gesteld, zich aan de uitzetting zal onttrekken. De rechtbank laat daarbij wegen dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en op grond van een bijzondere aanwijzing van de Staatssecretaris ex artikel 48 Vb 2000 deel uitmaakt van een doelgroep met een bepaald risicoprofiel.
Met betrekking tot de vraag of er door verweerder voldoende voortvarend is gehandeld, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser zich eind maart 2008 in Ter Apel heeft gemeld met het kennelijke doel een asielaanvraag in te dienen. Vervolgens is aan eiser een meldplicht opgelegd. De rechtbank stelt vast dat er door eiser geen rechtsmiddelen zijn aangewend teneinde bezwaar te maken tegen het opleggen van de meldplicht en/ of tegen de omstandigheid dat hij (nog) niet in de gelegenheid is gesteld om een dergelijke aanvraag in te dienen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder, vanwege de plotselinge enorme toename van het aantal asielaanvragen, in de gelegenheid diende te worden gesteld om nader onderzoek te doen naar deze vreemdelingen. Eiser is eerst na het bekend worden van het resultaat van voornoemd onderzoek in bewaring gesteld. De rechtbank is van oordeel dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zo spoedig als enigszins mogelijk was na inbewaringstelling een asielaanvraag in te dienen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat van verweerder in redelijkheid niet kon worden verwacht om toegerust te zijn op zo’n plotselinge toename van het aantal asielaanvragen als waarvan hier sprake is.
Voor zover verweerder heeft betoogd dat de termijn als bedoeld in artikel 59, vierde lid, Vw 2000 eerst aanvangt op het moment dat eiser daadwerkelijk een asielaanvraag heeft ingediend, volgt de rechtbank verweerder niet. De rechtbank overweegt dat in ieder geval op het moment dat eiser in vreemdelingenbewaring werd gesteld het voor verweerder in redelijkheid duidelijk was dat eiser een asielaanvraag wilde indienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de (voorbereiding van de) uitzetting van eiser. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser op 12 mei 2008 in het aanmeldcentrum te Schiphol een asielaanvraag heeft ingediend. Vervolgens heeft op
13 mei 2008 het eerste asielgehoor plaatsgevonden en op 15 mei 2008 het nader asielgehoor. Voorts staat er op 20 mei 2008 met eiser een vertrekgesprek gepland.
Met betrekking tot het standpunt van eiser dat er geen reëel zicht is op uitzetting naar China, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet heeft onderbouwd met documenten, hetgeen wel van hem mag worden verwacht. De omstandigheid dat eiser stelt nimmer in het bezit te zijn geweest van dergelijke documenten doet daaraan niet af. De rechtbank refereert in dit verband aan de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 14 november 2005, gepubliceerd in JV 2006/13.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in redelijkheid van eiser mag worden verwacht dat hij relevante informatie, zoals stad, stadswijk, gemeente, dorp, straat, postcode, huisnummer en telefoonnummer van zijn land van herkomst, alsmede gegevens omtrent zijn familie kan verstrekken.
De vreemdeling die stelt niet over documenten te beschikken, dient naar het oordeel van de rechtbank aan te tonen dat hij voldoende pogingen heeft ondernomen om een reis- dan wel identiteitsdocument te verkrijgen. Zolang hij dat niet kan, dient ervan uit te worden gegaan dat hij in het bezit kan komen van een dergelijk document. In het onderhavige geval heeft eiser niet aan de hand van stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat hij pogingen heeft ondernomen om in het bezit te komen van een document. Niet is gebleken dat eiser zelf dan wel via familieleden, vrienden of kennissen in zijn land van herkomst niet aan (kopieën van) documenten kan komen die zijn identiteit kunnen aantonen. De enkele omstandigheid dat in China een andere persoonsregistratie wordt gehanteerd dan hier te lande, zoals namens eiser ter zitting is gesteld, brengt niet mee dat op voorhand kan worden gezegd dat eiser ook niet anderszins te identificeren is. De rechtbank hecht hierbij waarde aan het feit dat verweerder door middel van vertrekgesprekken de desbetreffende vreemdelingen van het belang van het verstrekken van gegevens herhaaldelijk op de hoogte stelt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de Chinese autoriteiten slechts in een gering aantal gevallen reisdocumenten verstrekken, op zichzelf niet betekent dat bij voorbaat moet worden aangenomen dat die autoriteiten ook niet bereid zijn een reisdocument te verstrekken indien de desbetreffende vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door hen te verrichten onderzoek niet frustreert. Verder heeft eiser geen hem persoonlijk betreffende concrete feiten en omstandigheden gesteld waardoor hij aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn individuele geval geen reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de ABRS van 16 april 2007, gepubliceerd in JV 2007/242.
Gelet op het vorenstaande bestaat er volgens de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit het dossier van eiser niet blijkt dat hij de vereiste actieve en intensieve bijdrage heeft geleverd aan zijn zelfstandige terugkeer. Verweerder heeft de gevolgen daarvan - waaronder de bewaring, waarvan de duur in een geval als dit niet bij wet is gemaximeerd - terecht voor rekening van eiser gelaten.
Eiser kan, gelet op al het voorgaande, dan ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat er geen zicht op uitzetting bestaat.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
Dit brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en dat de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Keuzenkamp en in tegenwoordigheid van
A.G.A. Velnaar als griffier in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2008
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 20 mei 2008