RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/1450 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 22 januari 2008
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1960, van Ghanese nationaliteit,
eiser, verblijvende in Detentiecentrum Zeist te Soesterberg
gemachtigde: mr. E. Schoneveld, advocaat te Amsterdam,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.1 Verweerder heeft op 10 januari 2008 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft hiertegen op 11 januari 2008 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 21 januari 2008, waar eiser is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en heeft daartoe aangevoerd dat eisers aan- dan wel staandehouding op onrechtmatig wijze heeft plaatsgevonden. Eiser heeft hiertoe gesteld dat er gebruik is gemaakt van bevoegdheden op grond van artikel 50 van de Vw, terwijl er geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Volgens eiser was er geen aanleiding hem te vragen naar zijn identiteitsbewijs. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de maatregel niet werd gevorderd door de openbare orde. Tevens heeft eiser gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt en verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 16 juli 2007 (JV 2007/417). Ten slotte heeft eiser gesteld dat kon worden volstaan met een lichter middel. Hij heeft immers zijn medewerking verleend, heeft een verblijfplaats en werk en uit de overgelegde verklaring van dhr. R. Kelder blijkt dat hij een betrouwbaar persoon is. Volgens eiser heeft geen individuele belangenafweging plaatsgevonden.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2007, gedingstuk 4, blijkt onvoldoende dat het verzoek aan eiser om zijn identiteitsbewijs te tonen, voorafgaand aan de vreemdelingrechtelijke staandehouding, is gedaan ter naleving van andere wetten of ter uitoefening van een politietaak. In dat verband overweegt de rechtbank dat de melding naar aanleiding waarvan de verbalisant voormeld verzoek deed daartoe ontoereikend is, nu deze melding, gedateerd 10 januari 2007, 12.00 uur, zag op het verzoek de meldkamer Gooi en Vechtstreek om een onderzoek in te stellen naar een Srilankaan van 17 jaar, gekleed in een spijkerbroek, die op een zwarte fiets weg was gegaan vanaf de [straatnaam], [plaatsnaam]. Vervolgens heeft de verbalisant om 12.25 uur te [plaatsnaam] een man zien lopen. Voornoemd proces-verbaal vermeldt: “ik zag dat deze man een donkere huidskleur had. Ik vermoedde dat deze man mogelijk een Srilankaan zou kunnen zijn. Ik zag dat hij de [straatnaam] inliep. Op de [straatnaam] te [plaatsnaam] sprak ik de man aan. Ik deelde hem mede dat ik een Srilankaan zocht en vroeg hem naar zijn naam. De man deelde mij mede dat hij Engels sprak. Ik vroeg hem in de Engelse taal of hij een identiteitsbewijs bij zich had. Hij toonde mij een giropas op naam van [...]. Hij deelde mij mede dat hij de eigenaar van de giropas was. Ik zag dat de man zich zenuwachtig gedroeg. Ik hoorde dat de man een aantal keren zei dat hij een dochter had die morgen jarig zou zijn en hij geld zou opsturen. Ik hoorde dat de man zei dat hij zes jaar illegaal in Nederland verbleef.”
De rechtbank overweegt in dit verband nog dat, waar eiser 47 jaar is, dient te worden vastgesteld dat uit het proces-verbaal van bevindingen onvoldoende blijkt dat de verbalisant heeft onderzocht of voormeld signalement overeenkomt met de door hem aangetroffen man, in casu eiser. Daarmee kan aan voormelde melding onvoldoende legitimatie worden ontleend voor het vragen naar eisers identiteit.
2.5 Zoals de AbRS heeft overwogen in zijn uitspraak van 30 december 2004 (JV 2005/81), maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De staatssecretaris heeft geen belangen gesteld op grond waarvan het niet nakomen van de uit artikel 50, eerste lid, van de Vw voortvloeiende verplichting niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat, althans het verwijzen naar de gronden van de bewaring acht de rechtbank daartoe in casu ontoereikend. Gelet hierop en gezien de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten. De rechtbank verwijst in dit kader nog naar de uitspraak van de AbRS van 28 september 2007 (JV 2007/505).
2.6 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser van meet af aan onrechtmatig is.
Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden.
2.7 Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.8 De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 6 x € 95 = € 570 voor de ten onrechte op het politiebureau doorgebrachte dagen en 6 x € 70 = € 420 voor de ten onrechte in het Huis van Bewaring doorgebrachte dagen.
2.9 De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 januari 2008;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe ten bedrage van € 990 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2008.
De griffier: mr. A.E. Veldhoen
De rechter: mr. H. Gorter
Voornoemd lid beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 990 (zegge: negenhonderdnegentig euro).
Aldus vastgesteld op 22 januari 2008 door mr. H. Gorter.
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.
Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.