ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2034

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535765-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Graaff
  • J. Jacobs
  • A. van Kooten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 maart 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met de veertienjarige dochter van een kennis en het in bedrijf hebben van een hennepkwekerij. De verdachte heeft gedurende acht maanden samen met anderen een hennepkwekerij geëxploiteerd en daarbij twee keer geoogst. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de ontuchtige handelingen en de hennepteelt zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het betasten van de borsten en vagina van het meisje, en dat dit een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit vormt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de ontucht en de hennepteelt bevestigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 1.000,-- ten behoeve van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535765-07
's-Gravenhage, 27 maart 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, PCS HvB Unit 1, te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 12 februari en 13 maart 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr W.S.A.H. Croes, advocaat te Bodegraven, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Van der Zwan heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 meer subsidiar, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1000,--, subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met de veertienjarige dochter van een kennis ontuchtige handelingen gepleegd. Verdachte heeft daarbij de borsten en vagina betast en bovendien zijn vinger in haar vagina gebracht.
Het plegen van ontuchtige handelingen met kinderen vormt een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van die kinderen en kan bij hen blijvende psychische en lichamelijke schade veroorzaken. Verdachte heeft tevens op grove wijze het vertrouwen dat een meisje in een bekende van haar vader behoort te kunnen hebben, geschonden.
De rechtbank acht voor dergelijke ernstige feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Ook heeft verdachte gedurende acht maanden samen met anderen een hennepkwekerij in bedrijf gehad en daarvan twee keer geoogst. Verdachte heeft aldus meegewerkt aan het in omloop brengen van hashish.
Met de handel in hashish heeft verdachte bijgedragen aan criminele activiteiten die doorgaans ook gepaard gaan met andere criminele activiteiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport van Palier, forensische & intensieve zorg, d.d. 28 januari 2008, in welk rapport is geadviseerd dat aan verdachte als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en behandeling door De Waag wordt opgelegd.
De rechtbank zal, mede gelet op het feit dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, het advies van Palier volgen en een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,--.
De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,--, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht en 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder
2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder
1 primair en 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1 primair:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feiten 3 en 4:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 30 oktober 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 2 november 2007;
t.a.v. 09/535675-07:
in verzekering gesteld op: 17 september 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 20 september 2007,
welke voorlopige hechtenis werd opgeschort met ingang van: 20 september 2007,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 3 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens Palier, forensische & intensieve zorg, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt behandeling bij De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 1.000,--,
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.000,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Graaff, voorzitter,
Jacobs en Van Kooten, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Bezooijen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2008.