RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers:
AWB 07/39672
AWB 07/40725
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2008
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1960,
eiser, en
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1971
mede ten behoeve van haar minderjarige zoon,
[zoon], geboren op [geboortedatum] 1998,
eiseres,
nationaliteit Filipijnse,
verblijvende te Den Haag,
tezamen te noemen: eisers,
gemachtigde mr. B.D.W. Martens,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde M.F. van der Lubbe.
In deze uitspraak wordt waar nodig onder verweerder tevens verstaan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie dan wel de minister van Justitie.
Op 31 januari 2001 heeft eiser verzocht hem in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning op grond van de tijdelijke witte illegalenregeling (TBV 1999/23), welke regeling geldig was van 1 oktober 1999 tot 1 december 1999. Op 6 februari 2001 is namens eiseres verzocht om haar eveneens in aanmerking te brengen voor toelating op grond van voornoemde regeling.
Bij gezamenlijk besluit van 3 oktober 2003 heeft verweerder deze aanvragen van eisers afgewezen. Tegen dit besluit is op 7 september 2005 namens eisers bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 12 oktober 2007 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen voornoemd besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers op 18 oktober 2007 beroep ingesteld. Het beroep van eisers is geregistreerd onder de zaaknummers AWB 07/39672 en AWB 07/40725. De gronden van beroep dateren van 26 november 2007.
Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt dat uitzetting van eisers achterwege wordt gelaten totdat uitspraak zal zijn gedaan op de beroepen. Het verzoek van eisers is geregistreerd onder de zaaknummers AWB 07/39673 en AWB 07/40728.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 7 maart 2008 met de zaak van de zoon van eisers, [zoon], geregistreerd onder zaaknummer AWB 07/39691. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Nadien zijn de zaken weer gesplitst en zal in de zaak met nummer AWB 07/39691 separaat uitspraak worden gedaan.
1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 12 oktober 2007, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift van eisers van 7 september 2005, in rechte stand kan houden.
2. In afwijking van artikel 6:7 van de Awb bedraagt ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken. Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Voorts is in het bestuursrecht algemeen aanvaard dat toezending van een besluit aan de gemachtigde van een belanghebbende geldt als bekendmaking in de zin van voormeld artikellid van de Awb.
4. Eisers betwisten dat verweerder het besluit van 3 oktober 2003 op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Zij stellen dat verweerder het besluit niet heeft verzonden omdat de gemachtigde van eisers het besluit niet heeft ontvangen. Voorts zijn eisers van mening dat, na kennisname van het besluit op of omstreeks 30 augustus 2005 op 7 september 2005, tijdig bezwaar is gemaakt.
5. Gesteld noch gebleken is dat het besluit van 3 oktober 2003 aangetekend is verzonden. Volgens vaste jurisprudentie dient, in geval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het desbetreffende stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst ervan op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 april 2004, LJN: AP1161, JV 2004/240). De Afdeling acht verzending aannemelijk gemaakt, indien op de begeleidende brief bij het besluit (en de bijbehorende minuut) een datumstempel met de tekst “verzonden” is geplaatst en op de begeleidende brief het correcte adres is vermeld.
6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift niet is ingediend binnen de geldende wettelijke termijn van artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000. Daartoe heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat uit het departementale dossier is gebleken dat de beschikking in primo van 3 oktober 2003 op de juiste wijze, en wel op 3 oktober 2003, is verzonden naar zowel het (juiste) adres van de gemachtigde van eisers als naar de korpschef van regionaal politiekorps Haaglanden. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, zo zijn primaire standpunt al niet gevolgd zou worden, de gemachtigde van eisers uit besluiten van 7 november 2003, betrekking hebbend op een andere verblijfsrechtelijke procedure van eisers en waarvan onbetwist is dat hij die beschikkingen wel heeft ontvangen, in de rubriek “ontstaan en verloop van de procedure” had kunnen lezen dat op 3 oktober 2003 afwijzend was beslist op de aanvragen inzake het beroep van eisers op TBV 1999/23. Derhalve had zo spoedig mogelijk na 7 november 2003 bezwaar gemaakt kunnen worden en is niet gebleken dat de termijnoverschrijding niet aan eisers is toe te rekenen.
7. Verweerder heeft bij verweerschrift de interne minuut van verzending van het primaire besluit van 3 oktober 2003 overgelegd. Op deze minuut is onder het vakje ‘exped’ handgeschreven een paraaf gezet en tevens daarnaast handgeschreven de datum ‘3/10/03’ geplaatst. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat de handgeschreven paraaf en de handgeschreven datum door een medewerker van de postadministratie van het regiokantoor te Rijswijk is gezet nadat de beslismedewerker de beschikking had geconcipieerd. Na deze hiervoor omschreven handelingen door een medewerker van de postadministratie is het besluit in een enveloppe gedaan en het poststuk per post verzonden. Namens verweerder is ter zitting uiteengezet dat ten tijde van het nemen van het besluit in primo het niet gebruikelijk was een datumstempel met de tekst “verzonden” te plaatsen op de aanbiedingsbrief op het moment van verzending van het besluit. Gebruikelijk en vaste werkwijze was destijds, zoals ook in deze minuut is gebeurd, dat met de hand een paraaf en een datum werd geschreven op de minuut van de beschikking.
8. Eiser heeft hiertegen aangevoerd en ter zitting herhaald dat hij voor het eerst op 30 augustus 2005, ter zitting bij de behandeling van de beroepen tegen de besluiten van 7 november 2003, van de zijde van procesvertegenwoordiger in die zaken heeft vernomen van het besluit van 3 oktober 2003. Eiser acht verder de door verweerder ter zitting gegeven uitleg over de wijze van verzending onvoldoende en is van mening dat hiermee de grenzen van de jurisprudentie van de Afdeling zodanig worden opgezocht, dat eisers hiermee in een onmogelijke bewijsrechtelijke positie worden geplaatst.
9. De rechtbank volgt na ampele overweging het standpunt van verweerder. Met de overgelegde minuut en met de daarop ter zitting gegeven gedetailleerde uitleg over de werkwijze zoals die destijds werd gehanteerd en vermelding van het correcte adres van de gemachtigde van eisers op de begeleidende brief bij het besluit van 3 oktober 2003, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het besluit op 3 oktober 2003 naar de gemachtigde van eisers is verzonden. De rechtbank vermag niet in te zien dat de destijds gehanteerde werkwijze wezenlijk verschilt van de werkwijze waarbij gebruik wordt gemaakt van een datumstempel met de tekst “verzonden”.
10. Indien het bestuursorgaan de verzending van het desbetreffende stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen.
11. De gemachtigde van eisers heeft gesteld het besluit van 3 oktober 2003 niet te hebben ontvangen en eerst op of omstreeks 30 augustus 2005 daarvan kennis te hebben genomen. Dit kan niet worden aangemerkt als een niet ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de gemachtigde van eisers het besluit kort na 3 oktober 2003 heeft ontvangen.
12. De bezwaartermijn nam mitsdien een aanvang op 4 oktober 2003 en eindigde op 31 oktober 2003. Nu zijdens eisers eerst op 7 september 2005 bezwaar is gemaakt is het bezwaar terecht en op goede gronden wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
13. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het door verweerder subsidiair ingenomen standpunt.
14. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers er op gewezen dat verweerder eerst in beroep bij het verweerschrift de minuut heeft overgelegd. Verweerder had naar de mening van de gemachtigde van eisers deze minuut en de ter zitting nader gegeven uitleg met betrekking tot de wijze van verzending van het primaire besluit van 3 oktober 2003 moeten geven bij het bestreden besluit van 12 oktober 2007.
15. De rechtbank kan de gemachtigde van eisers hierin volgen is van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre een draagkrachtige motivering, als vereist in artikel 7:12 van de Awb ontbeert, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt. Immers eerst nadat eisers beroep hebben ingesteld, heeft verweerder het bestreden besluit alsnog van een toereikende motivering voorzien, door toezending van de minuut en de daarop gegeven mondelinge uitleg ter zitting. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
16. De rechtbank ziet vervolgens gesteld voor de vraag, nu zij het besluit zal vernietigen, of er aanleiding bestaat toepassing te geven aan de bevoegdheid voorzien in artikel 8:72, derde lid, van de Awb en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Voor toepassing van die bepaling is in beginsel slechts plaats indien materieel geen andere beslissing mogelijk is dan een besluit met hetzelfde dictum als het vernietigde besluit.
17. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich deze situatie voor. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft verweerder niet opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers. Immers, niet valt in te zien dat het na vernietiging door verweerder te nemen besluit op dit punt een ander, voor eisers gunstiger, resultaat kan opleveren dan het thans bestreden besluit.
18. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eisers in deze zaken gemaakte proceskosten. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage wordt het bedrag van de te vergoeden proceskosten begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig in deze samenhangende zaken verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
19. Aangezien ten behoeve van eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
20. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiser gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00, dient te vergoeden.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 oktober 2007;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden namens verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 143,00;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2008.