1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser is aangesteld als [...] bij het reservepersoneel van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) in de rang van kapitein.
Hij is in 1991 afgestudeerd in het Nederlands recht. Eiser is in de burgermaatschappij werkzaam als advocaat en partner bij een advocatenkantoor.
1.2.1 Eiser heeft bij rekest van 19 juli 2005 aan verweerder verzocht hem in aanmerking te brengen voor het HJV-insigne. Eiser heeft daarbij, onder verwijzing naar de strafrechtelijke afstudeerrichting en het voldoen aan de permanente educatie van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA) in het kader van de uitoefening van zijn dagelijkse advocatenpraktijk, verzocht om gelijkstelling aan de HJV-opleiding.
1.2.2 Op 16 augustus 2005 heeft de Coordinator van de HJV bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA) desgevraagd aan verweerder advies uitgebracht omtrent het verzoek van eiser.
1.2.3 Bij besluit van 23 augustus 2005 is eisers verzoek, met inachtneming van voornoemd advies, afgewezen. Aan eiser is medegedeeld dat hij (alsnog) examen in meerdere onderdelen van het HJV-programma moet afleggen. Het betreft in zijn geval de vakken Internationaal publiekrecht, International law of military operations, Bestuursprocesrecht, Militair bestuursrecht, Vreemdelingenrecht en Militair straf- en tuchtrecht, waarbij vooralsnog voorbij is gegaan aan de vraag in hoeverre de stof van de vakken Grondrechten, Beginselen van de democratische rechtsstaat en Bestuursrecht aan de orde zijn geweest in het gevolgde doctoraalprogramma.
1.2.4 Bij besluit van 22 december 2005 heeft verweerder het tegen dit besluit gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.5 Bij uitspraak van 9 november 2006 heeft deze rechtbank het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard (AWB 06/944 MAW).
1.2.6 Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB). Deze procedure loopt nog.
1.3 Eiser heeft bij brief van 4 juli 2006 aan verweerder verzocht om diens eerdere besluit van 23 augustus 2005 tot afwijzing van het HJV-insigne te herzien en hem alsnog het HJV-insigne toe te kennen. Eiser heeft daartoe gewezen op het feit dat hij in opdracht van de KMar een cursus te [plaats] heeft gevolgd. Eiser meent dat deze opleiding op een hoger niveau staat dan militair straf- en tuchtrecht.
1.4 Bij besluit van 24 juli 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het feit dat eiser heeft deelgenomen aan de '3rd Course on Human Rights and Humanitarian Law in Peace Operations' te [plaats] in de periode van 5 tot 9 juni 2006 geen nieuwe relevante feiten heeft opgeleverd die tot een heroverweging van zijn besluit van 23 augustus 2005 zou dienen te leiden.
1.5 Verweerder heeft bij het bestreden besluit van 24 mei 2007 aan eiser in het kader van zijn bezwaar medegedeeld dat geen aanleiding wordt gezien om alsnog tot toekenning van het HJV-insigne over te gaan.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de in [plaats] gevolgde cursus een feit is dat in de voorgaande procedure geen rol heeft gespeeld en ook niet reeds destijds door eiser had kunnen worden aangevoerd. De deelname aan voornoemde cursus kan, nog daargelaten dat deze cursus niet is afgesloten met een examen, geenszins worden gelijk-gesteld aan (een van) de door eiser niet gevolgde HJV-vakken. Voor zover eiser meent dat ten onrechte geen advies van de UvA is ingewonnen, merkt verweerder op dat hij het - gelet op de inhoud van het eerdere UvA-advies en de motivering van eisers verzoek - niet noodzakelijk heeft geacht deze zaak opnieuw ter advisering aan de UvA voor te leggen.
3. Eiser heeft - voor zover hier van belang - in beroep aangevoerd dat geen gebruik meer wordt gemaakt van de HJV-opleiding. Dit impliceert dat geen sprake meer kan zijn van een oneigenlijke precedentenwerking. Deze informatie was reeds bekend ten tijde van de eerste procedure, maar is door verweerder aan de rechtbank onthouden. Aan het belang van verweerder, zoals vervat in de uitspraak van de rechtbank van 9 november 2006, komt derhalve geen betekenis meer toe. Voorts is aangevoerd dat verweerder nog steeds geen oordeel heeft gegeven over de omstandigheid dat op andere wijze invulling kan worden gegeven aan de HJV-vakken middels gelijkstelling en dat ten onrechte de door hem gevolgde militaire cursus te [plaats] niet wordt erkend. Door de NOvA worden aan voornoemde cursus meer studiepunten toegekend dan is voorgeschreven in de HJV-leidraad. De cursus is vanwege omvang en inhoud meer omvattend dan het vak internationaal militair recht krachtens de HJV-leidraad. Een toetsing van voornoemde cursus aan dit vak heeft ten onrechte niet plaatsgevonden. Eiser acht verweerders standpunt dat voornoemde cursus niet met een examen is afgesloten onjuist en ongemotiveerd. Een dergelijk oordeel miskent dat de HJV-module veel beperkter is dan een afgeronde rechtenstudie en dat voor elk HJV-vak op de UvA een examen moet worden afgelegd om van enig academisch niveau in objectieve zin te doen blijken. Eiser stelt in dit kader dat hij reeds beschikt over een academische titel en dat hij derhalve niet telkens het academisch niveau behoeft aan te tonen per vak. Eiser heeft tenslotte aangevoerd dat verweerder geen advies heeft ingewonnen bij de UvA. Nu dit is nagelaten, kan niet worden gezegd dat de besluitvorming zorgvuldig is geweest.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht luidt als volgt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
6.1 Niet in geschil is dat in het onderhavige geval sprake is van een herhaalde aanvraag.
6.2 Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
6.3 De rechtbank dient derhalve in dit geding te beoordelen of er bij de herhaalde aanvraag van eiser om toekenning van het HJV-insigne sprake is van nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden.