ECLI:NL:RBSGR:2008:BD1495

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4149 VORHEF
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. van Rij
  • A.M. van Duijvendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuuraanslag verontreinigingsheffing en vervuilingswaarde bij onzelfstandige woonruimte

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 januari 2008, gaat het om een geschil tussen eiser, een verhuurder van onzelfstandige woonruimte, en de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap van Delfland. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag verontreinigingsheffing voor het jaar 2005, waarbij de vervuilingswaarde was vastgesteld op 5,4 vervuilingseenheden. Eiser betoogde dat deze waarde verlaagd moest worden naar 3, omdat het waterverbruik in dat jaar was beïnvloed door een verbouwing aan het object, waarvoor water ter beschikking was gesteld aan de aannemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over het feit dat het om bedrijfsruimte gaat voor de toepassing van de Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2005, maar dat er wel een meningsverschil is over de hoogte van de vervuilingswaarde.

Tijdens de zitting op 9 januari 2008 is eiser niet verschenen, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging om te verschijnen op juiste wijze was verzonden. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd op welke bepalingen in de Verordening 2005 de heffingsgrondslag was gebaseerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag en is gedaan door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen bij het vaststellen van heffingsgrondslagen en de noodzaak om relevante feiten en belangen in acht te nemen bij besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4149 VORHEF
Uitspraakdatum: 23 januari 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Z.], eiser,
en
de heffingsambtenaar [P.], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 30 april 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag verontreinigingsheffing 2005.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2008. Namens verweerder is verschenen [...]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 30 november 2007 aan eiser op het [adres] te [Z.], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 4 december 2007 aan eiser is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verwijst de zaak terug naar verweerder en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat het Hoogheemraadschap van Delfland het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
2. Gronden
2.1. Eiser verhuurt het object [object] (hierna: het object) aan een aantal huurders. Volgens een schriftelijke verklaring van eiser is sprake van verhuur van onzelfstandige woonruimte.
2.2. Aan eiser is een aanslag opgelegd naar een heffingsgrondslag van 5,4 vervuilings-eenheden. Daarbij is uitgegaan van een waterverbruik van 236 m3. Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd, van welke uitspraak eiser in beroep is gekomen bij de rechtbank.
2.3. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd, dat er in 2005 aan het object een verbouwing heeft plaatsgevonden. Voor deze verbouwing is water ter beschikking gesteld aan de aannemer. Hierdoor was het waterverbruik in het betreffende heffingsjaar hoger dan andere jaren waarin het object door eenzelfde aantal mensen werd bewoond. Om deze reden was na bezwaar de voorlopige aanslag voor het jaar 2005 teruggebracht naar 3 vervuilings-eenheden.
2.4. Verweerder heeft blijkens het verweerschrift de heffingsgrondslag gebaseerd op de berekende vervuilingswaarde door het waterverbruik in de periode 16 oktober 2004 tot en met 18 oktober 2005 (volgens opgave van de leverancier, het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland) te vermenigvuldigen met een factor 0,023. Aldus is de vervuilingswaarde berekend op 5,4 vervuilingseenheden en is de aanslag gesteld op 5,4 keer het tarief per vervuilings-eenheid.
2.5. Niet verdeeld houdt partijen dat het bij verhuur van onzelfstandige woonruimte voor de toepassing van de Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2005 (hierna: de Verordening 2005) om bedrijfsruimte gaat. Wel verschillen zij van mening of de vervuilingswaarde op 3 dient te worden gesteld, zoals eiser bepleit, dan wel op 5,4, zoals verweerder verdedigt.
2.6. Nu eiser kennelijk van mening is dat de aanslag moet worden gebaseerd op het gemiddelde verbruik over meerdere jaren, omdat het aantal bewoners in 2005 gelijk is gebleven en in de jaren daarvoor de vervuilingswaarde op 3 is gesteld, rust in deze de bewijslast op verweerder. Deze is hierin met hetgeen hij in het verweerschrift en ter zitting heeft gesteld, niet geslaagd. In het verweerschrift wordt niet aangegeven op welke artikelen in de Verordening 2005 de in 2.4. genoemde berekeningswijze, zowel ten aanzien van het gemeten waterverbruik als ten aanzien van de toegepaste vermenigvuldigingsfactor, is gebaseerd. Ook ter zitting kon verweerder dit niet aangeven. Dit klemt temeer, omdat door verweerder in de uitspraak op bezwaar wordt overwogen "dat volgens artikel 8, lid 2 van de Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2007 het aantal vervuilingseenheden voor bedrijfsruimten bepaald wordt door de absolute vervuilingswaarde over de gebruiksperiode". De rechtbank wil wel aannemen dat deze en een andere verwijzing naar de Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2007 op een misslag berust en bedoeld zal zijn de Verordening 2005, doch hierin is in artikel 8, tweede lid, een dergelijke bepaling niet opgenomen.
2.7. Voorts moet gelet op het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb, alwaar is voorgeschreven dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart, worden vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar niet is gemotiveerd en mitsdien in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.8. Op grond van het vorenoverwogene heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Verweerder zal zich nader een oordeel moeten vormen over de heffingsgrondslag en dient hierbij te motiveren op welke bepalingen in de Verordening 2005 deze is gebaseerd.
2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.