ECLI:NL:RBSGR:2008:BD1495
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. van Rij
- A.M. van Duijvendijk
- Rechtspraak.nl
Verhuuraanslag verontreinigingsheffing en vervuilingswaarde bij onzelfstandige woonruimte
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 januari 2008, gaat het om een geschil tussen eiser, een verhuurder van onzelfstandige woonruimte, en de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap van Delfland. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag verontreinigingsheffing voor het jaar 2005, waarbij de vervuilingswaarde was vastgesteld op 5,4 vervuilingseenheden. Eiser betoogde dat deze waarde verlaagd moest worden naar 3, omdat het waterverbruik in dat jaar was beïnvloed door een verbouwing aan het object, waarvoor water ter beschikking was gesteld aan de aannemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over het feit dat het om bedrijfsruimte gaat voor de toepassing van de Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2005, maar dat er wel een meningsverschil is over de hoogte van de vervuilingswaarde.
Tijdens de zitting op 9 januari 2008 is eiser niet verschenen, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging om te verschijnen op juiste wijze was verzonden. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd op welke bepalingen in de Verordening 2005 de heffingsgrondslag was gebaseerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag en is gedaan door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen bij het vaststellen van heffingsgrondslagen en de noodzaak om relevante feiten en belangen in acht te nemen bij besluitvorming.