RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Liberiaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
eiseres,
gemachtigde: mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie-en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. F.H. Postma, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 30 mei 2005 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel “verblijf bij kinderen”. Verweerder heeft bij beschikking van 12 december 2005 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Eiseres heeft daartegen op 22 december 2005 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 17 oktober 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij beroepschrift van 26 oktober 2007 heeft eiseres tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 1 april 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van eiseres terecht is afgewezen, aangezien zij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Volgens verweerder is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), waarin de hardheidsclausule is opgenomen. De stelling dat eiseres niet van haar kinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben, kan worden gescheiden gedurende de periode dat zij in Liberia dient te verblijven in verband met het verkrijgen van een mvv, vormt een onvoldoende bijzondere omstandigheid. Verweerder meent dat van de kinderen van eiseres, gelet op hun jonge leeftijd, kan worden gevergd dat zij eiseres volgen naar diens land van herkomst. Voorts is het de eigen keuze van eiseres om haar kinderen mee te nemen, nu zij hen bijvoorbeeld ook bij een hulpverlenende instantie zou kunnen onderbrengen, waarbij verweerder in aanmerking neemt dat tijdens de hoorzitting d.d. 14 juni 2005 is gebleken dat het geen optie is de kinderen bij hun vader te laten. Verweerder meent dat, nu tijdens voornoemde hoorzitting is gebleken dat eiseres sinds acht maanden een nieuwe vriend heeft, niet is gebleken dat hij de zorg voor de kinderen niet tijdelijk zou kunnen overnemen. Verweerder stelt vervolgens dat niet is aangetoond dat de kinderen bij terugkeer naar Liberia in een onaanvaardbare situatie terecht zullen komen. Het enkele feit dat de situatie aldaar minder gunstig is dan in Nederland, vormt geen reden om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste. Voor zover eiseres aanvoert dat zij waarschijnlijk niet zal voldoen aan de voorwaarden die voor het verkrijgen van een mvv worden gesteld, stelt verweerder zich op het standpunt dat de vraag of eiseres aan deze voorwaarden zal voldoen, niet in de onderhavige procedure aan de orde dient te komen. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 3, eerste lid, van het vierde protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), meent verweerder dat, nu aan eiseres vooralsnog geen verblijf wordt toegestaan, dit niet betekent dat aan haar kinderen het recht tot verblijf wordt ontzegd. Gelet op hun Nederlandse nationaliteit hebben zij te allen tijde toelating tot Nederland. De door eiseres aangevoerde asielgerelateerde gronden kunnen vervolgens niet worden meegenomen in de onderhavige reguliere procedure. De stelling van eiseres dat zij geen contacten en woonruimte heeft in Liberia, kan volgens verweerder geen omstandigheid vormen die ertoe leidt dat aan haar vrijstelling van het mvv-vereiste moet worden verleend. In verband met de omstandigheid dat eiseres naar Senegal zal moeten reizen voor een mvv, aangezien deze in Liberia niet worden afgegeven, heeft eiseres niet nader onderbouwd waarom zij geen toegang tot het eerstgenoemde land zou hebben. Voorzover eiseres stelt dat zij van het paspoortvereiste dient te worden vrijgesteld, meent verweerder dat zij een paspoort in Liberia kan verkrijgen aangezien zij daar eveneens de mvv-aanvraag dient af te wachten. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat de weigering eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste geen schending van het recht op familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM oplevert, nu deze weigering er niet toe strekt eiseres een verblijfstitel te ontnemen die haar tot het uitoefenen van dit recht in staat stelde. Volgens vaste jurisprudentie is het mvv-vereiste niet in strijd met een eventuele uit dit artikel voortvloeiende positieve verplichting. Voorts kan niet gezegd worden dat door het niet vrijstellen van het mvv-vereiste, eiseres nimmer in staat zal worden gesteld het gezinsleven hier te lande uit te oefenen. Verweerder stelt vervolgens dat er geen sprake kan zijn van discriminatie van eiseres ten opzichte van vreemdelingen voor wie de Regeling afwikkeling nalatenschap Vw (oud) (hierna: pardonregeling) geldt, aangezien er geen sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen zoals bedoeld in onder andere artikel 1 Grondwet en artikel 14 EVRM.
2.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de in het geding zijnde belangen niet goed zijn afgewogen in de bestreden beslissing. De stelling van verweerder dat van de kinderen van eiseres kan worden gevergd dat zij haar volgen naar Liberia en dat het voorts de eigen keuze van eiseres is de kinderen mee nemen of ze onder te brengen bij een hulpverlenende instantie, komt in strijd met het bepaalde in artikel 8 EVRM en artikel 3, eerste lid, van het vierde protocol bij het EVRM. Er wordt ten onrechte van eiseres verwacht dat zij een keuze maakt tussen het gezinsleven met haar kinderen en hun recht om in Nederland op te groeien. Uit de bestreden beschikking blijkt dat er door verweerder niet aan wordt getwijfeld dat de kinderen niet bij hun vader kunnen blijven. Eiseres stelt vervolgens dat er in Nederland geen sprake is van een hulpverlenende instantie die tijdelijk voor haar kinderen zou kunnen zorgen. De jeugdhulpverlening is er nu juist op gericht de familieband tussen moeder en kinderen in stand te houden en te bevorderen. Voorts stelt eiseres dat niet vaststaat dat de mvv-procedure in Liberia slechts drie maanden zal duren. Zij verwacht dat dit meer tijd in beslag zal nemen, nu zij eerst op een tijdelijk reisdocument naar Liberia moet reizen, waarna ze aldaar een paspoort dient aan te vragen en de mvv-aanvraag voorts in Senegal moet indienen. Vervolgens zal het voor eiseres zeer moeilijk zijn de voor de mvv vereiste toets in de Nederlandse taal te halen, gelet op het feit dat zij analfabeet is. Daarbij komt dat voor het inwilligen van de mvv dient vast te staan dat eiseres nog immer gezinsleven met haar kinderen onderhoudt. Deze gezinsband zal echter zeer waarschijnlijk verbroken worden indien eiseres zonder haar kinderen naar Liberia terugkeert. Indien eiseres haar kinderen meeneemt zal dit eveneens problemen veroorzaken, aangezien er in Liberia sprake is van een voor hen uitermate gevaarlijk situatie. De kindersterfte is aldaar zeer hoog en veel meisjes in de leeftijd van de kinderen van eiseres worden besneden, hetgeen een praktijk vormt waar de overheid geen bescherming tegen kan bieden. De stelling van verweerder dat niet is aangetoond dat de kinderen bij terugkeer naar Liberia in een onaanvaardbare situatie terecht zouden komen, kan derhalve niet opgaan. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder haar situatie ten onrechte gelijkstelt met die van haar kinderen, indien zij terug zouden keren naar het land van herkomst. Haar kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit en vaststaat dat het voor hen veel gevaarlijker is in Liberia dan ten aanzien van eiseres het geval is. De stelling van verweerder dat asielgerelateerde omstandigheden niet kunnen worden betrokken in het onderhavige geschil kan niet worden gevolgd, nu de kinderen van eiseres Nederlands zijn en derhalve geen asielvergunning kunnen aanvragen, hetgeen niet betekent dat verweerder geen rekening met hun situatie dient te houden. Eiseres stelt zich gelet op het voorgaande op het standpunt dat er een objectieve belemmering bestaat het gezinsleven in Liberia uit te oefenen. Verweerder heeft evenmin rekening gehouden met het feit dat de kinderen slechts tijdelijk op basis van een toeristenvisum in Liberia kunnen verblijven, nu niet vaststaat dat zij tevens de Liberiaanse nationaliteit bezitten. Voorts beroept eiseres zich ten aanzien van haar kinderen op het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), waaruit volgt dat de belangen van het kind voorop moeten worden gesteld. Uit de bestreden beschikking komt echter niet naar voren dat verweerder op dit punt een belangenafweging heeft gemaakt. Eiseres meent dat zij wordt gediscrimineerd ten opzichte van vreemdelingen die onder de pardonregeling vallen. Nu de gezinsleden van vreemdelingen die langdurig in Nederland verblijven worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, bestaat er geen objectieve reden om gezinsleden van Nederlandse onderdanen niet hiervan vrij te stellen.
Beoordeling van het beroep
2.3. De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), kan worden afgewezen op grond van het ontbreken van een geldige mvv, hetgeen volgt uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, onder a, Vw 2000.
2.4. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Uit het vierde lid van dit artikel blijkt dat Onze Minister het eerste lid buiten toepassing kan laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.5. Volgens het bepaalde in paragraaf B1/4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) geldt ten aanzien van het toepassen van de hardheidsclausule, zoals bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000, het volgende. De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het is de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste.
2.6. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1999/2000, 26 732, nr. 7, p. 108-109) moet worden afgeleid dat de in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 neergelegde bevoegdheid bedoeld is als discretionair van aard en beperkt van omvang. Gevallen, waaromtrent is voorzien dat het mvv-vereiste niet zal kunnen worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien. In de brief van de staatssecretaris aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 19 september 1997 (Kamerstukken II 1997/98, 24 544, nr. 16, blz. 1) is voorts als beleidsuitgangspunt gekozen dat een beroep op de hardheidsclausule slechts in zeer uitzonderlijke individuele gevallen wordt gehonoreerd. Met het stellen van het mvv-vereiste heeft de wetgever beoogd dat de overheid bij haar onderzoek of de desbetreffende vreemdeling aan alle vereisten voor verblijfsaanvaarding voldoet, niet door diens illegale aanwezigheid alhier voor een voldongen feit wordt geplaatst.
2.7. Ten aanzien van de toetsing van verweerder aan de hardheidsclausule en de door eiseres aangevoerde gronden, overweegt de rechtbank dat eiseres verschillende omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou blijken dat van haar niet kan worden gevergd dat zij haar kinderen in Nederland achterlaat, noch dat zij ze meeneemt indien zij tijdelijk naar Liberia dient terug te keren voor het doorlopen van de mvv-procedure. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij de kinderen niet in Nederland kan achterlaten, overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat de kinderen niet bij hun vader kunnen verblijven. Ten aanzien van de stelling van verweerder in het verweerschrift, dat de nieuwe vriend van eiseres de zorg voor de kinderen op zich zou kunnen nemen, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaring van de vriend van eiseres van 15 maart 2008 blijkt dat hij sinds enige maanden een losse LAT-relatie met eiseres heeft en niet bereid, noch in staat is om voor haar kinderen te zorgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee genoegzaam aangetoond dat de kinderen niet bij haar vriend kunnen verblijven en is verweerders conclusie, dat zulks wél mogelijk is, onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Ten aanzien van de stelling van verweerder dat eiseres voorts nog de mogelijkheid heeft haar kinderen bij een hulpverlenende instantie achter te laten, overweegt de rechtbank dat eiseres gemotiveerd heeft betwist dat er in Nederland een dergelijke instantie bestaat die bereid is de zorg van kinderen over te nemen, tenzij er sprake is van een crisissituatie in de zin van falend ouderschap. Eiseres heeft in dit verband een orthopedagogische rapportage van dr. mr. M.E. Kalverboer, universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen, d.d. 19 maart 2008, overgelegd. Hieruit volgt dat Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven geen pleeggezinnen beschikbaar te hebben voor de situatie die ontstaat als eiseres alleen terugkeert naar Liberia, aangezien deze gezinnen slechts zijn bedoeld voor een crisissituatie zoals eerder genoemd. Voorts is ter zitting gebleken dat gemachtigde van eiseres heeft onderzocht of het mogelijk is de kinderen bij een internaat onder te brengen, echter deze nemen slechts kinderen van 12 jaar en ouder aan. Dit kan dan ook geen optie vormen voor de (jongere) kinderen van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder deze omstandigheden in de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd dat van eiseres kan worden gevergd dat zij haar kinderen in Nederland achterlaat. Ditzelfde geldt voor de stelling in het verweerschrift, dat eiseres niet zou hebben aangetoond dat er in Nederland geen hulpverlenende instanties zijn die de zorg over kunnen nemen. Eiseres heeft de orthopedagogische rapportage en de verklaring van eiseres’ vriend weliswaar eerst in beroep overgelegd, doch nu voormelde stukken dienen ter adstructie van reeds eerder ingenomen standpunten, zijn zij door de rechtbank in de beoordeling betrokken.
2.8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij haar kinderen evenmin kan meenemen naar Liberia, het volgende. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat deze zich, gelet op de bewoordingen van de bestreden beschikking en het verweerschrift, niet eenduidig heeft uitgelaten over de vraag of van eiseres kan worden gevergd dat zij de kinderen meeneemt naar Liberia, maar stelt zich op het standpunt dat dit buiten beschouwing kan blijven, nu vaststaat dat de kinderen in Nederland kunnen blijven. Nu dit standpunt echter naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene, in verband met hetgeen eiseres heeft aangevoerd en de door haar overgelegde stukken, ontoereikend is gemotiveerd, heeft verweerder de onderbouwde stellingen van eiseres op dit punt ten onrechte onbesproken gelaten. Verweerders stelling dat asielgerelateerde omstandigheden niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken, wordt door de rechtbank verworpen, nu de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben en een asielprocedure dan ook is uitgesloten. Verweerder heeft de door eiseres aangevoerde aspecten met betrekking tot de algemene veiligheidssituatie in Liberia, waaronder de stelling dat de kinderen aldaar worden blootgesteld aan het risico op besnijdenis, ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
2.9. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder in de bestreden beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 kunnen worden opgevat.
2.10. Tenslotte de stelling van eiseres dat zij wordt gediscrimineerd ten opzichte van gezinsleden van vreemdelingen die onder de pardonregeling vallen. Onder discriminatie wordt verstaan de ongelijke behandeling van gelijke gevallen, zoals bedoeld in artikel 1 Grondwet in samenhang met artikel 14 EVRM. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van discriminatie, nu geen sprake is van gelijke gevallen. Eiseres valt niet onder de afgebakende groep vreemdelingen die onder de oude Vw een asielaanvraag hebben ingediend en aan wie onder bepaalde voorwaarden verblijf wordt toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres dan ook niet op deze gronden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, zoals het geval is bij gezinsleden van vreemdelingen die in aanmerking komen voor eerdergenoemde pardonregeling.
2.11. Gelet op het hiervoor overwogene behoeft hetgeen overigens is aangevoerd inzake artikel 8 EVRM, artikel 3, eerste lid van het vierde protocol bij het EVRM en het IVRK, geen bespreking meer.
2.12. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb aangezien de daaraan ten grondslag gelegde motivering deze niet kan dragen.
2.13. Het beroep is derhalve gegrond.
2.14. Er bestaat aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,-, wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van verweerder van 17 oktober 2007;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en bepaalt dat verweerder deze kosten en het griffierecht ad € 143 aan eiseres dient te vergoeden;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. A.S. Venema-Dietvorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.M. Mulder als griffier op 13 mei 2008.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.