RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Almelo
regnr.: Awb 08/12362 VRONTN/CM
uitspraak van de enkelvoudige kamer
op het beroep tegen het voortduren van de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
van Kongolese nationaliteit,
thans verblijvende in [plaats detentie],
Justitienummer: […],
eiser,
gemachtigde: mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht;
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.D. Gunster,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
1. Procesverloop
Op 3 september 2007 is eiser met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld.
Eiser heeft op 8 april 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Bij brief van
11 april 2008 heeft eiser van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 april 2008. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Aangezien de rechtbank van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest, is op
23 april 2008 het onderzoek heropend. Daarbij is verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken omtrent het verblijf van eiser op de detentieboot en in het uitzetcentrum. Eiser is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Beide partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Vervolgens heeft de rechtbank aanleiding gezien om verweerder te verzoeken een standpunt in te nemen ter zake hetgeen door eiser naar voren is gebracht. Eiser is wederom in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Beide partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt en toestemming gegeven om het beroep zonder nadere zitting af te doen, waarna de rechtbank op 6 mei 2008 het onderzoek heeft gesloten.
2. Overwegingen
Op 3 september 2007 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 6 februari 2008 heeft de rechtbank een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is. Hierbij acht de rechtbank met name van belang of nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat en of verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of de voortgezette toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd is te achten, is onder meer de duur van de bewaring van belang. Naarmate de bewaring langer voortduurt, weegt het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden vroeger of later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119).
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel onrechtmatig is, omdat deze in strijd met de wet moet worden geacht. Daarnaast meent eiser dat de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet is gerechtvaardigd. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat de maximale termijn waarop hij aan boord van de detentieboot mag verblijven inmiddels is verstreken. De periode dat hij in het uitzetcentrum heeft verbleven dient daarbij te worden betrokken. Het aaneengesloten verblijf doelt op een aaneengesloten verblijf in een inrichting waar een beperkt regime geldt. Bovendien stelt eiser dat er geen zicht is op uitzetting en dat er door verweerder onvoldoende voortvarend is gehandeld. Gelet op het vorenstaande is eiser van mening dat hij in aanmerking komt voor toekenning van schadevergoeding vanaf
4 maart 2008.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het voortduren van de bewaring is gerechtvaardigd en dat er voldoende voortvarend is gehandeld. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank zich bij de beoordeling van het beroep dient te beperken tot het geven van een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de maatregel, bezien in het licht van het daar geldende regime. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat in casu geen sprake is van overschrijding van de in het arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, van 26 april 2007, gepubliceerd in JV 2007, 254, genoemde termijn van zes maanden. Verweerder is van mening dat het daarbij dient te gaan om zes maanden aaneengesloten verblijf aan boord van de detentieboot. Nu dit in casu niet het geval is, stelt verweerder dat eisers beroep op voornoemde uitspraak niet slaagt.
Met betrekking tot de vraag of er door verweerder voldoende voortvarend is gehandeld, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder thans nog in afwachting is van het resultaat van de taalanalyse. Zodra deze uitslag bekend is zal nader worden bezien welke uitzettingshandelingen worden verricht, waaronder mogelijk een nieuwe laissez-passer aanvraag bij de Kongolese autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder vooralsnog in de gelegenheid dient te worden gesteld om het resultaat hiervan af te wachten. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eiser, behoudens het meewerken aan de taalanalyse, heeft geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, hetgeen wel van hem mag worden verwacht.
Voor zover eiser heeft betoogd dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is vanwege het feit dat hij een te lange periode aan boord van de detentieboot heeft verbleven, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat eiser tussen 4 september 2007 en
18 oktober 2007 aan boord van de detentieboot heeft verbleven. Vanaf 18 oktober 2007 tot 29 november 2007 heeft eiser in het uitzetcentrum Zestienhoven verbleven. Vervolgens is eiser op 29 november 2007 wederom overgeplaatst naar de detentieboot. Aldaar heeft hij tot 25 april 2008 verbleven. Hieruit volgt dat eiser meer dan zes maanden aan boord van een detentieboot heeft verbleven.
In eerdergenoemde uitspraak heeft het Gerechtshof te ’s-Gravenhage geoordeeld dat de belangenafweging na verloop van zes maanden in het voordeel van de vreemdeling dient uit te vallen, aldus dat vanaf dat moment het bijzondere belang van de vreemdeling bij de uitoefening van zijn grondrechten dient te prevaleren boven het met de vreemdelingenbewaring op de detentieboten gediende doel van het beschikbaar houden van de vreemdeling ter fine van zijn of haar uitzetting. Het beëindigen van een situatie waarin de privacy en bewegingsvrijheid dermate ingrijpend en langdurig worden beperkt dat voortzetting van die situatie niet is gerechtvaardigd, kan niet als beloning worden gezien. Voorts heeft het Hof overwogen dat het vorenstaande er praktisch gesproken op neer komt dat de zich op één van de detentieboten bevindende vreemdeling, van wie de (voortzetting van de) vreemdelingenbewaring nodig en rechtmatig is, na verloop van zes maanden dient te worden overgebracht naar een andere locatie voor de verdere tenuitvoerlegging en voortzetting van de vreemdelingenbewaring.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde uitspraak blijkt dat het Hof in de omstandigheden waaronder vreemdelingen aan boord van de detentieboten verblijven aanleiding heeft gezien om de duur van het verblijf op dergelijke boten te beperken tot zes maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Hof niet beoogd te stellen dat het daarbij moet gaan om een aaneengesloten periode van verblijf aan boord van de detentieboten. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser na ommekomst van zes maanden verblijf aan boord van de detentieboot had moeten worden overgeplaatst naar een andere plaats die meer aangewezen is voor langdurige vreemdelingenbewaring. Dit betekent dat eiser uiterlijk op 14 april 2008 had moeten worden overgeplaatst. Gelet op het vorenstaande is de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring vanaf 15 april 2008 tot
25 april 2008 in strijd met eerdergenoemde uitspraak van het Hof en met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geweest. Gelet op het bepaalde in het vijfde lid van dat artikel, heeft de vreemdeling aanspraak op schadevergoeding terzake.
Het beroep is gegrond voor zover het betrekking heeft op de wijze van de tenuitvoerlegging.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aan¬leiding verweerder te veroorde¬len tot vergoeding van de door de eiser gemaakte proceskosten ad € 805 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, ½ punt voor het indienen van een reactie op de voortgangsrapportage, ½ punt voor het indienen van een reactie op het besluit tot heropening van het onderzoek en ½ punt voor het indienen van een reactie op het nadien door verweerder nader ingenomen standpunt), onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtsper¬soon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de wijze van tenuitvoerlegging;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 700,--;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 805,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechts¬persoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bloebaum en in tegenwoordigheid van A.G.A. Velnaar als griffier in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.