ECLI:NL:RBSGR:2008:BD1408

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/9356 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de bestuursrechter bij niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen raadsbesluit inzake woonwagencentra

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging Woonwagencentrum Escamplaan en de gemeenteraad van Den Haag. De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eisers tegen een raadsbesluit van 1 juni 2006, waarin het beleid ten aanzien van woonwagencentra werd vastgesteld. Eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat, stelden dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk waren verklaard en dat het raadsbesluit een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, waartegen bezwaar en beroep openstond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 december 2007, waarbij eisers en hun vertegenwoordigers aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het raadsbesluit geen voor beroep vatbaar besluit was, omdat het niet gericht was op rechtsgevolg. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat het raadsbesluit slechts een schriftelijke politieke standpuntbepaling was, zonder concrete en definitieve besluitvorming. Hierdoor was er geen aanleiding om te beoordelen of de Vereniging Woonwagencentrum Escamplaan en de heren X en Y als belanghebbenden konden worden aangemerkt.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/9356 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Vereniging Woonwagencentrum Escamplaan e.a., te Den Haag, eisers,
en
de gemeenteraad van Den Haag, verweerder.
I Ontstaan en loop van het geding
Op 1 juni 2006 heeft verweerder het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake het beleid ten aanzien van woonwagencentra aangenomen.
Tegen deze beslissing hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 oktober 2006 heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 5 december 2007 ter zitting behandeld.
[X.], [Y.], [Z.] en [Q.] zijn in persoon verschenen, mede als vertegenwoordigers van de Vereniging Woonwagencentrum Escamplaan. Eisers hebben zich laten bijstaan door mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam. Tevens is verschenen mevr. Hulters.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P. Heinrich, advocaat te Den Haag. Namens verweerder zijn tevens verschenen K. Regterschot en S. Buvelot.
II Motivering
1. In de raadsvergadering van 1 juni 2006 heeft verweerder ingestemd met raadsvoorstel 2006/83 waarin de visie van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op de woonwagencentra wordt uiteengezet. Als hoofdlijnen van het beleid woonwagencentra voor de komende jaren is het volgende voorgesteld:
- het beleid woonwagencentra is gericht op normalisatie;
- de integrale handhavingsacties vinden plaats zolang dat nodig is;
- de woonwagencentra worden overgedragen aan de woningcorporaties;
- er worden geen nieuwe woonwagencentra ontwikkeld;
- er vindt een geleidelijke vermindering van het aantal woonwagenstandplaatsen plaats in combinatie met de deconcentratie van de locatie Escamplaan;
- de locatie Escamplaan krijgt de status van herstructureringsgebied.
In het raadsvoorstel is - voor zover van belang - als actueel beleid het volgende opgenomen:
“c. Er zullen geen nieuwe woonwagencentra worden ontwikkeld. De herstructurering van de locatie Escamplaan zal plaatsvinden in combinatie met een geleidelijke vermindering van het aantal woonwagenstandplaatsen in Den Haag. Op termijn zou het aantal standplaatsen hierdoor kunnen dalen van ruim 300 nu naar circa 250.”
Standpunten van partijen
2.1. Eisers zijn van mening dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar. Eisers stellen dat de Vereniging Woonwagencentrum Escamplaan wel als belanghebbende moet worden aangemerkt. Voorts stellen zij dat het raadsbesluit een besluit in de zin van de Awb is, althans een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat. Enkele onderdelen van de beslissing zijn wel degelijk gericht op een rechtsgevolg en eisers worden hierdoor tevens rechtstreeks in hun belangen geraakt. Eisers stellen tevens dat het besluit om de locatie Escamplaan aan te wijzen als herstructureringsgebied een wijziging in de rechtspositie van eisers betekent. Het raadsbesluit betekent daarnaast een intrekking van de verleende ontheffingen op grond van de Woonwagenwet en van de inschrijving op de voorrangslijst ter zake het verkrijgen van een vervangende standplaats.
2.2. Verweerder heeft het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat bezwaar is gemaakt tegen een beslissing die niet is gericht op rechtsgevolg en de statutaire doelstelling van de Vereniging Woonwagencentrum Escamplaan niet voldoet aan het criterium in de rechtspraak (ABRS 28 februari 2000, AB 2000, 188 en ABRS 18 september 2002, JB 2002, 330) dat de belangenbehartiging trekken dient te vertonen van behartiging van bovenindividuele belangen.
Ter zitting is namens verweerder naar voren gebracht dat gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2007, AB 2007, 278 de Vereniging Woonwagencentrum Escamplaan ontvankelijk in haar bezwaar kan worden geacht.
Beoordeling van het geschil
3.1. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.2. In artikel 8:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank.
3.3. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat in hetgeen in het raadsbesluit ten aanzien van het woonwagencentrum Escamplaan is overwogen, niets anders of meer kan worden gelezen dan een schriftelijke politieke standpuntbepaling, welke, bij gebreke van concrete en definitieve besluitvorming, niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb inhoudt (zie ABRS 14 januari 2004, LJN AO1642 en ABRS 6 september 2006, LJN AY7570). Verweerder heeft derhalve terecht het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt voorts dat de bevoegdheid tot het intrekken van verleende ontheffingen en van de inschrijving op de voorrangslijst toekomt aan het college van burgemeester en wethouders, en niet aan de raad. Reeds hieruit volgt dat het niet tot verweerders bevoegdheid behoort om op dit punt concrete besluiten te nemen.
3.4. Een persoon die zich getroffen weet door bestuursoptreden heeft als regel pas toegang tot de bestuursrechter indien en voor zover dat optreden te kwalificeren is als een besluit, dan wel of dat zo behoorde te zijn. Aangezien is geoordeeld dat verweerder geen voor beroep vatbaar besluit heeft gegeven, noch had behoren te geven, kan een beoordeling van de vraag of de Vereniging Woonwagencentrum Escamplaan en de heren [X.] en [Y.] belanghebbenden zijn, achterwege blijven.
3.5. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn, mr. A.L. Frenkel en
mr. C.H.M. Royakkers en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier C.M.A. Demetriadis.