Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/4900 MAWKLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Commandant der Luchtstrijdkrachten, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij rekest van 31 augustus 2006 heeft eiser, sergeant der eerste klasse bij de Koninklijke Luchtmacht, bij verweerder een verzoek tot omscholing naar de vakgroep Loadmaster Chinook 298 Squadron ingediend.
2.1 Bij besluit van 11 januari 2007, aan eiser per faxbericht toegezonden op gelijke datum, heeft verweerder eisers verzoek afgewezen.
2.2 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 februari 2007, ontvangen bij verweerder op 26 februari 2007, bij verweerder bezwaar gemaakt.
2.3 Eiser is op 29 maart 2007 gehoord omtrent zijn bezwaar.
3. Bij besluit van 14 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft bij brief van 25 juni 2007, ingekomen bij de rechtbank op
5 juli 2007, tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
4. Het beroep is op 28 februari 2008 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.N. Koster.
1. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat bij het indienen van dit bezwaar de bezwaartermijn is overschreden. Eiser heeft geen redenen aangevoerd op grond waarvan sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, aldus verweerder.
2. Eiser heeft aangevoerd dat vaststaat dat zijn bezwaar op 18 februari 2007 per externe post is verzonden. Hij stelt dat uit de ontvangstbevestiging van verweerder van 27 februari 2007 blijkt dat zijn bezwaar op 21 februari 2007 aldaar is ontvangen. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij met kapitein [A.] en adjudant-onderofficier [B.] heeft besproken dat hij via de fax een besluit had ontvangen en dat hij bezwaar wilde maken. Volgens eiser werd hem aangeraden eerst het originele besluit af te wachten.
Voorts heeft eiser inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de afwijzing van zijn verzoek.
3.1 Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
3.2 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
3.3 Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3.4 Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, met dien verstande dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.5 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop
van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.1 Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van die wet, geldt de datum van verzending als uitgangspunt voor de aanvang van de wettelijke termijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij naar aanleiding van zijn rekest op 11 januari 2007 telefonisch contact heeft gehad met een medewerkster van de Sectie Luchtvarenden. Zij heeft hem medegedeeld dat zij het besluit voorhanden had en dat dit besluit zou worden verzonden. Eiser is akkoord gegaan met haar aanbod om het besluit op die dag per fax naar hem toe te zenden. Het primaire besluit van 11 januari 2007 is vervolgens op 11 januari 2007 per faxbericht aan eiser gezonden. Eiser heeft bevestigd dat hij op die dag kennis heeft genomen van dit besluit. Eiser stelt dat hij het originele besluit op 19 januari 2007 heeft ontvangen in zijn postvak. De rechtbank overweegt dat verweerder met eisers instemming het besluit van 11 januari 2007 op die datum per fax bekend heeft gemaakt. Er dient dan ook te worden uitgegaan van deze bekendmaking. De bezwaar-termijn is derhalve aangevangen op 12 januari 2007 en geëindigd op 22 februari 2007. Dat eiser het originele besluit van 11 januari 2007 later in zijn postvak heeft ontvangen kan hier niet aan afdoen.
4.2 Onder de gedingstukken bevindt zich het bezwaarschrift van eiser van 21 februari 2007. Eiser heeft eerst in beroep een bezwaarschrift van 18 februari 2007 overgelegd, dat, naar hij ter zitting heeft gesteld, per gewone post zou zijn verzonden. Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij het bezwaarschrift van 18 februari 2007 niet heeft ontvangen. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangetoond dat dit bezwaarschrift daad-werkelijk op of omstreeks 18 februari 2007 ter post is bezorgd. Derhalve moet worden uitgegaan van het bezwaarschrift van 21 februari 2007. Gelet op de ontvangststempel van verweerder op het bezwaarschrift van 21 februari 2007 is dit bezwaarschrift op 26 februari 2007 bij verweerder ontvangen. Ter zitting heeft verweerder de enveloppe getoond waarmee dit bezwaarschrift naar verweerder is gezonden. De rechtbank stelt, in navolging van verweerder, vast dat dit bezwaarschrift per interne post is verzonden. Eiser heeft dit ter zitting niet bestreden. De rechtbank overweegt dat verzending per interne post voor de toepassing van artikel 6:9, tweede lid, Awb niet op één lijn kan worden gesteld met ‘verzending per post’. Daartoe wordt verwezen naar jurisprudentie van deze rechtbank (zie de uitspraak van 9 oktober 2006, TAR 2006, 194), waarin in dit kader is overwogen dat in het licht van de parlementaire geschiedenis en volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van CRvB van 18 november 2004, LJN: AR6248) voor de toepassing van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb wordt uitgegaan van verzending via de concessiehouder ingevolge de Postwet (thans TNT Post). Derhalve behoeft de vraag of eiser, gelet op het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, zijn bezwaar tijdig heeft ingediend geen nadere bespreking.
Uit de brief van verweerder van 27 februari 2007 blijkt alleen dat verweerder de ontvangst heeft bevestigd van eisers bezwaarschrift dat is gedateerd op 21 februari 2007. Hieruit blijkt niet dat het bezwaar op 21 februari 2007 bij verweerder zou zijn ontvangen, zoals eiser heeft gesteld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bezwaartermijn, zoals neergelegd in artikel 6:7 van de Awb, is overschreden.
4.3 Aan de orde is vervolgens de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn in dit geval niet verschoonbaar is.
4.4 Voor zover eiser in beroep heeft aangevoerd dat hij is afgegaan op de mededelingen van kapitein [A.] overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door verweerder overgelegde gespreksnotitie van 23 april 2007 blijkt dat
kapitein [A.] desgevraagd aan de gemachtigde van verweerder heeft medegedeeld dat eiser hem heeft medegedeeld dat hij een informele uitslag op zijn rekest had gekregen. Kapitein [A.] ging er van uit dat eiser hiermee een mondelinge mededeling bedoelde. Hij wist niet dat eiser het besluit reeds per fax had ontvangen. Indien hij dit wel wist, had hij eiser verteld dat dit dan ook het moment van aanvang van de bezwaartermijn zou zijn geweest, aldus kapitein [A.]. De rechtbank overweegt dat eiser voornoemde verklaring niet heeft weerlegd. De enkele mededeling van eiser dat hij wel melding zou hebben gemaakt van de ontvangst van het per fax verzonden primaire besluit is daartoe onvoldoende. Ook overigens is niet gebleken van ondubbelzinnige en ongeclausuleerde mededelingen van de zijde van verweerder waaraan eiser het vertrouwen kon ontlenen dat de bezwaartermijn niet na de bekendmaking op 11 januari 2007 doch eerst na ontvangst van het originele besluit van 11 januari 2007 zou aanvangen.
Het vorenstaande kan derhalve niet leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding eiser niet kan worden tegengeworpen. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2008, in tegenwoordigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier.