ECLI:NL:RBSGR:2008:BD1195

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/4091 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie luitenantsfunctie op basis van ervaringseis

In deze zaak gaat het om de afwijzing van de sollicitatie van eiser naar een luitenantsfunctie bij de Koninklijke Marechaussee. Eiser voldeed niet aan de ervaringseis van drie jaar als adjudant, wat niet in geschil is. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in redelijkheid het beleid, zoals neergelegd in de Tijdelijke Richtlijn, heeft kunnen vaststellen en toepassen op de sollicitatie van eiser. Eiser stelde dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, maar dit betoog faalde. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De procedure begon met de afwijzing van de sollicitatie op 8 januari 2007, waarna eiser bezwaar aantekende. Na een hoorzitting op 9 maart 2007 verklaarde verweerder het bezwaar op 7 mei 2007 ongegrond. Eiser ging hiertegen in beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat verweerder een discretionaire bevoegdheid heeft bij functietoewijzing. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de sollicitatie niet in strijd is met enige rechtsregel of beginsel van behoorlijk bestuur.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de ervaringseis van drie jaar niet onredelijk is, gezien de aanzienlijke stap van onderofficier naar officier. Eiser had niet aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 februari 2008, met de mogelijkheid voor eiser om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/4091 MAW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Commandant der Koninklijke Marechaussee, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij besluit van 8 januari 2007 heeft verweerder de sollicitatie van eiser naar aanleiding van de vacature Luitenant Basiscontingent afgewezen.
1.2 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 januari 2007 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
1.3 Eiser is gehoord omtrent zijn bezwaar op 9 maart 2007 .
2.1 Bij besluit van 7 mei 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.2 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 juni 2007, ingekomen bij de rechtbank op 4 juni 2007 beroep ingesteld.
3. Het beroep is op 22 januari 2008 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
mr H.J. Weekers.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr R.A.W.C. Naalden.
II. Motivering
1. De rechtbank gaat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is met ingang van 1 september 2004 adjudant-onderofficier geworden. Door een reorganisatie heeft hij deze eerste adjudantsfunctie vervuld tot
1 augustus 2005. Vanaf deze datum is hij zijn tweede adjudantsfunctie gaan vervullen. Tijdens deze functie heeft eiser geopteerd voor een luitenants-functie per 1 oktober 2005. In de beschikking op bezwaar van
21 augustus 2006 inhoudende de ongegrondheid van het bezwaar tegen de afwijzing van de sollicitatie naar de luitenantsfunctie is eiser door verweerder ten aanzien van laatstgenoemde functie beschikbaar geacht. Eiser is afgewezen omdat hij niet over ervaring op het gebied van conflict- en crisisbeheersing beschikte. Vervolgens heeft eiser bij de landelijke vacaturestelling van 8 november 2006 gesolliciteerd naar de functie Luitenant Basiscontingent.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder bij eisers sollicitatie ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de Beleidsregel loopbaanpatronen militairen Koninklijke marechaussee (hierna: de Beleidsregel). Verweerder betoogt dat op de sollicitatie van eiser het beleid neergelegd in de Tijdelijke regeling bekend gesteld bij brief van
6 november 2006 van toepassing is.
Eiser beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel en stelt tenslotte subsidiair dat het besluit in strijd is met artikel 4:84 Awb.
3. De rechtbank overweegt dat het geschil tussen partijen zich toespitst op de vraag of verweerder eiser bij diens sollicitatie naar een luitenantsfunctie mocht afwijzen vanwege een ervaringseis met de duur van 3 jaar als adjudant. Niet in geschil is dat eiser niet aan deze ervaringseis kon voldoen.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder ter zake van functietoewijzing een discretionaire bevoegdheid toekomt, zodat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit slechts terughoudend kan toetsen. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en daarbij niet heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
5. Verweerder heeft ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheid beleid opgesteld. Voor 1 oktober 2006 was het beleid neergelegd in de Beleidsregel. Opvolgend beleid is neergelegd in de Procedureregel. Hierin is overgangsbeleid opgenomen. In dit beleid is bepaald dat op personeel aan wie voor 1 oktober 2006 nog geen nieuwe functie is toegewezen, de Beleidsregel van toepassing is. Vervolgens is met ingang van
1 november 2006 de Tijdelijke Richtlijn in werking getreden. Deze richtlijn is uitdrukkelijk van toepassing verklaard op de sollicitatierondes van
8 november 2006 en 8 januari 2007. Dit aanvullend beleid is opgesteld om dreigende overtolligheid als gevolg het Beleidsplan KMar 2010 te voorkomen. De in de Procedureregel genoemde ervaringseisen zijn in de Tijdelijke Richtlijn naar beneden bijgesteld. Zowel de Beleidsregel als de Tijdelijke Richtlijn stellen een ervaringseis van 3 jaar met dit verschil dat in de Beleidsregel is neergelegd dat per functie en categorie uitzonderingen kunnen worden gemaakt, die worden opgenomen in de Functieomschrijving en Functie-eisen (FOFE).
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot vaststelling van het beleid zoals neergelegd in de Tijdelijke Richtlijn heeft kunnen komen en dit beleid ook van toepassing kon verklaren op eisers sollicitatie. Immers niet betwist is dat eisers sollicitatie deel uit maakte van de landelijke sollicitatieronde van 8 november 2006.
Eisers betoog dat het besluit in strijd is met artikel 4:84 slaagt niet. De omstandigheid dat eiser bij een eerdere sollicitatie in 2005 in beginsel beschikbaar werd bevonden voor een luitenantsfunctie is daartoe van onvoldoende gewicht. Dit betrof een andere situatie waarin de Beleidsregel van toepassing was en uitzonderingen mogelijk waren. Overigens is eiser bij die sollicitatie afgewezen op een gebrek aan ervaring, te weten op het gebied van conflict- en crisisbeheersing. Gelet op het feit dat de stap van onderofficier naar officier een aanzienlijke is, is een eis van 3 jaar ervaring als adjudant niet onredelijk. Verweerder was niet gehouden af te wijken van dit beleid.
Eisers betoog dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld omdat verweerder na 1 oktober 2006 de Beleidsregel wel van toepassing heeft verklaard op twee collega’s faalt. Verweerder heeft gemotiveerd dat dit een andere situatie betrof waarin rechtsherstel aan de orde was. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van gelijke gevallen.
7. Het beroep is derhalve ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faasse - van Rossum.