RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Chinese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 19 februari 2008 aan eiseres de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel duurt tot op heden voort.
1.2. Eiseres heeft tegen het voortduren van de bewaring op 4 april 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiseres - aan de rechtbank en aan eiseres toegestuurd.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 14 april 2008. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen D.A. Riezebos.
1.5. Het onderzoek is bij beslissing van 14 april 2008 heropend en aan verweerder zijn bij faxbericht van 15 april 2008 nadere vragen gesteld. Bij faxbericht van 22 april 2008, met bijlagen, heeft verweerder de voorgelegde vragen beantwoord en bij faxbericht van 23 april 2008 heeft eiser daarop gereageerd. Partijen hebben toestemming verleend voor het afdoen van de zaak zonder nadere behandeling ter terechtzitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 24 april 2008.
2.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat daarbij is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring rechtmatig zijn. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
2.2. Eiseres heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiseres heeft aangevoerd dat als dezelfde gegevens zijn gebruikt als bij de vorige laissez passer aanvraag tijdens haar eerdere inbewaringstelling, er geen zicht op uitzetting bestaat, omdat toen geen laissez passer verstrekt is aan eiseres. Ook overigens blijkt dat de Chinese autoriteiten bijna nooit overgaan tot afgifte van een laissez passer.
2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft aangevoerd dat de vorige inbewaringstelling niet aan de orde is, nu wegens het tijdsverloop dit niet kan leiden tot onrechtmatigheid van de huidige inbewaringstelling. Er is zicht op uitzetting nu de Chinese overheid wel laissez passers verstrekt. Dat in 2007 geen laissez passers aan ongedocumenteerde Chinezen zijn verstrekt maakt niet dat thans tot ontbreken zicht op uitzetting moet worden geconcludeerd.
2.4. Uit de nagezonden stukken van verweerder die de antwoorden bevatten op de door de rechtbank gestelde vragen, leidt de rechtbank af dat bij navraag door verweerder bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is gebleken dat in 2007 veertien (vervangende) reisdocumenten zijn afgegeven door de Chinese autoriteiten voor gedwongen terugkeer van enigszins gedocumenteerde vreemdelingen. Voor zover bekend zijn er in 2007 geen (vervangende) reisdocumenten verstrekt aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen. In 2008 zijn er tot 18 april 2008 nog geen vervangende reisdocumenten verstrekt voor gedwongen terugkeer naar China. DT&V heeft voorts gemeld dat de Chinese ambassade als voorwaarde voor de afgifte van (vervangende) reisdocumenten stelt, dat bij het identiteitsonderzoek in China de identiteit en de nationaliteit van de betrokken vreemdeling wordt vastgesteld. Genoemd onderzoek is uitsluitend gebaseerd op de door de vreemdeling, in het Chinese schrift, verstrekte persoonsgegevens, zoals vermeld op het laissez passer aanvraagformulier. Verweerder heeft voorts opgemerkt dat indien de vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt het aannemelijk is dat de autoriteiten van haar land van herkomst haar zouden kunnen (her)kennen of administratief in hun land zouden kunnen (laten) traceren. Er wordt een actieve houding en medewerking verlangd die zouden kunnen leiden tot het spoediger verstrekt krijgen van een (tijdelijk) reisdocument.
2.5. De aanvraag ter verkrijging van een laissez passer ten behoeve van eiseres is op 10 maart 2008 verzonden naar de Chinese autoriteiten en in behandeling is genomen. Er is nog geen resultaat hierover ontvangen en er is op 4 april 2008 gerappelleerd bij genoemde autoriteiten. Verweerder heeft gesteld dat nu er (nog) geen antwoord is ontvangen van de genoemde autoriteiten en (daarmee) niet is gebleken dat de betreffende autoriteiten geen laissez passer zullen verstrekken, hieruit volgt dat er geen grond is voor de conclusie dat zicht op uitzetting ontbreekt.
2.6. In casu dient beoordeeld te worden of een reëel zicht op uitzetting ontbreekt vanwege de omstandigheid dat slechts zelden een laissez passer wordt afgegeven. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting bestaat. De enkele omstandigheid dat de Chinese autoriteiten in 2007 geen laissez passers hebben verstrekt aan ongedocumenteerde Chinezen en dat in 2008 in het geheel geen laissez passers zijn verstrekt, betekent niet dat reeds nu en bij voorbaat moet worden aangenomen dat de genoemde autoriteiten ook niet bereid zullen zijn eiseres een (tijdelijk) reisdocument te verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft overwogen betekent de enkele omstandigheid dat er slechts in een gering aantal gevallen reisdocumenten worden verstrekt, op zichzelf niet dat bij voorbaat moet worden aangenomen dat de autoriteiten ook niet bereid zijn een reisdocument te verstrekken indien de betreffende vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door hen te verrichten onderzoek niet frustreert (ABRvS 16 april 2008, LJN: BA 3690). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres actieve medewerking dient te verlenen bij het vaststellen van haar nationaliteit en identiteit door het verstrekken van persoonsgegevens en niet kan volstaan met het enkel ondertekenen van de laissez passer aanvraag.
2.7. Naar het oordeel van de rechtbank is het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd, nu verweerder voldoende voortvarend handelt. De rechtbank laat daarbij wegen dat de aanvraag ter verkrijging van een laissez passer op 29 februari 2008 is verzonden naar de laissez passer afdeling ter doorgeleiding aan de diplomatieke vertegenwoordiging van China. Op 10 maart 2008 is de laissez passer ingediend bij de Chinese autoriteiten. Er is op 7 maart 2008 en op 4 april 2008 gerappelleerd bij genoemde autoriteiten.
2.8. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.W. Karsowidjojo als griffier op 25 april 2008.
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.