ECLI:NL:RBSGR:2008:BD0992

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/23421, 07/23426
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag wijziging verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Pakistaanse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor het verlengen en wijzigen van zijn verblijfsvergunning, die was verleend voor 'verblijf bij echtgenote'. De aanvraag werd door verweerder afgewezen en de verblijfsvergunning werd met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser volgens verweerder onjuiste gegevens had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de zorgvuldigheid bij de besluitvorming niet in acht was genomen, omdat de onderzoeksresultaten die aan de intrekking ten grondslag lagen, niet aan eiser waren verstrekt. Dit belemmerde eiser om adequaat te reageren op de beschuldigingen. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de verblijfsvergunning was ingetrokken en dat de vertrouwelijkheid van de onderzoeksresultaten niet tijdig en niet adequaat was ingeroepen. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 966,-- werden vastgesteld. De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 07/23421 (beroep) en AWB 07/23426 (vovo)
V-nr: 130.510.7000
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1967, van Pakistaanse nationaliteit, wonende te Amsterdam,
eiser/verzoeker, hierna te noemen eiser,
gemachtigde: mr. J. Jager, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Verdoner, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 2 februari 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlengen van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en tot het wijzigen van de beperking daarvan van ‘verblijf bij echtgenote [echtgenote]’ in de beperking ‘voortgezet verblijf’. Bij besluit van 14 juni 2006 heeft verweerder de verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [echtgenote]’ ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 15 november 2001 en de aanvraag tot het wijzigen van de beperking in ‘voortgezet verblijf’ afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 31 mei 2007 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen vier weken moet verlaten.
2. Op 6 juni 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Volgens het bestreden besluit worden de rechtsgevolgen niet opgeschort door het instellen van beroep. Op 6 juni 2007 heeft eiser verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2008. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig E.R. Gajadhar, tolk in het Urdu.
4. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het beroep
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - samengevat - op het standpunt gesteld dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [echtgenote]’ met terugwerkende kracht kon worden ingetrokken en de aanvraag tot het verlengen en wijzigen van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ kon worden afgewezen, omdat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Aan eiser is ten onrechte een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [echtgenote]’ omdat er geen sprake is geweest van een rechtsgeldig huwelijk. Uit informatie van de Nederlandse ambassade van 27 april 2006 blijkt dat eiser op 6 april 1995 in Pakistan is getrouwd met [persoon] en uit de registers is niet gebleken dat dit huwelijk sindsdien door echtscheiding zou zijn ontbonden.
2. Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat zijn verblijfsvergunning ten onrechte met terugwerkende kracht is ingetrokken en dat zijn aanvraag om verlenging van deze verblijfsvergunning en wijziging van de beperking ten onrechte is afgewezen. Eiser heeft reeds in bezwaar betwist dat het door verweerder vermelde onderzoek heeft plaatsgevonden. Verder heeft eiser in bezwaar bestreden dat hij ten tijde van de aanvraag nog gehuwd was met [persoon]. Ter ondersteuning van die stelling heeft hij onder meer een ‘divorce certificate’ overgelegd. Hij heeft er voorts op gewezen dat hij dit document zonder medewerking van verweerder niet via het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan laten verifiëren. In bezwaar is verder gesteld dat verweerder niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen door de onderzoeksgegevens niet aan eiser voor te leggen alvorens de verblijfsvergunning in te trekken. In beroep heeft eiser deze stellingen herhaald en daaraan toegevoegd dat de naam van zijn voormalige echtgenoot niet [persoon] is maar [...].
3. Ingevolge artikel 19 van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
4. Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder c, van de Vw kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
5. De rechtbank stelt voorop dat het besluit van verweerder tot het intrekken van de verblijfsvergunning een ambtshalve genomen belastende beschikking betreft. Het is in beginsel aan verweerder om de feiten te stellen die de belastende beschikking kunnen dragen en om de gestelde feiten aannemelijk te maken, indien die gemotiveerd worden weersproken.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder het standpunt, dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid, heeft gebaseerd op informatie die verweerder op 27 april 2006 van de Nederlandse ambassade te Islamabad heeft verkregen. Volgens het bestreden besluit en het daarin ingelaste primaire besluit van 14 juni 2006 houdt deze informatie in dat eiser op 6 april 1995 is gehuwd met [persoon] en dat uit uitvoerig onderzoek van de registers niet is gebleken dat dit huwelijk door echtscheiding is ontbonden.
7. De rechtbank constateert dat de gegevens die op 27 april 2006 door de Nederlandse ambassade te Islamabad aan verweerder zijn verstrekt zich niet bij de processtukken bevinden. Evenmin heeft verweerder in het bestreden besluit of in enig ander aan eiser gericht stuk toegelicht waarom deze onderzoeksresultaten in het dossier ontbreken. Eerst bij de behandeling van het beroep ter zitting heeft verweerder gewezen op het vertrouwelijke karakter van het onderzoek.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de door hem bij de voorbereiding van het besluit te betrachten zorgvuldigheid niet in acht genomen. Het had op de weg van verweerder gelegen om de resultaten van het onderzoek door de Nederlandse ambassade in de fase van de bestuurlijke besluitvorming aan eiser te verstrekken, zodat hij daar adequaat stelling tegen kon nemen. Nu die resultaten juist de kern van het besluit tot intrekking vormen had verweerder daartoe des te meer reden moeten zien. Indien daarvoor aanleiding bestond had verweerder zich in de bestuurlijke fase ook op het vertrouwelijke karakter van die onderzoeksresultaten kunnen beroepen. Dat standpunt had verweerder dan wel dienen te motiveren. Dit geldt temeer nu zowel omtrent de inhoud van die gegevens als de vorm waarin die verweerder hebben bereikt - ook in beroep – geen duidelijkheid is verschaft.
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser dat hij op 2 juni 1998 is gescheiden van zijn voormalige echtgenote en dat hij dus geen onjuiste gegevens heeft verstrekt bij zijn oorspronkelijke aanvraag, niet aannemelijk gemaakt dat eiser destijds nog steeds getrouwd was. Ook in dat verband is doorslaggevend dat verweerder heeft nagelaten de onderzoeksresultaten te concretiseren en de daaraan ten grondslag gelegde stukken in te brengen. Het beroep dat verweerder ter zitting heeft gedaan op het vertrouwelijke karakter van deze gegevens legt de rechtbank naast zich neer. Dit beroep is niet alleen tardief gedaan, maar ook ongemotiveerd en voorts niet afkomstig van het meest gerede bestuursorgaan, namelijk het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Gelet daarop heeft verweerder zijn standpunt zoals weergegeven in het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
10. De rechtbank acht het niet opportuun om eiser tegemoet te komen in zijn verzoek de zaak aan te houden en verweerder in de gelegenheid te stellen het ontbrekende stuk aan het dossier toe te voegen. Zoals uit het voorgaande volgt hoort de wederzijdse informatieverstrekking en de uitwisseling van de standpunten eerst in de fase van de bestuurlijke besluitvorming plaats te vinden. Het verdient dan ook de voorkeur dat dit alsnog gebeurt.
11. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en dat het dient te worden vernietigd. Het beroep is dus gegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
12. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
13. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
15. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid, van de Awb wijst de recht¬bank, respectievelijk de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
III. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/23421
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/23426
- wijst het verzoek af;
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 286,-- (zegge: tweehonderd zesentachtig euro ).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.F.E. Post, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2008.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: CP
Coll:
D: B
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.