Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/25028
V.nr.: 270.858.1823
inzake:
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1979, van Keniaanse nationaliteit, wonende te Nijmegen, eiseres,
gemachtigde: mr. R.I.R. Denz, advocaat te Utrecht,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. H.A.G. Koppert, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Bij besluit van 28 april 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 28 oktober 2005 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Op 22 mei 2006 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. De gronden van het beroep zijn aangevuld op 20 juni 2006 en 19 januari 2007.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.J. Glas, tolk in de Engelse taal.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiseres heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd.
In 1996 is eiseres door haar ouders voorgesteld aan haar toekomstige echtgenoot. De families zijn het eens geworden over het huwelijk. De familie van de man heeft een bruidsschat voor eiseres betaald.
Haar familie heeft haar toen bij de man en zijn familie achtergelaten. Na ongeveer een week moest zij terugkeren naar haar ouders. Op 10 december 1996 is een dochter geboren. Nadat eiseres een tijd voor haar dochter had gezorgd mocht zij van haar ouders terugkeren naar school om haar opleiding af te maken. Toen de ouders van eiseres haar in juli 2005 op school bezochten is het voor eiseres duidelijk geworden dat zij in augustus 2005 na het afronden van haar opleiding niet naar huis zou terugkeren maar naar haar aanstaande echtgenoot zou worden gebracht om te huwen en te worden besneden. De besnijdenis van eiseres was een onderdeel van afspraken met de familie van de man. Hoewel vrouwenbesnijdenis in de stam van eiseres (Kikuyu) geen traditie is, is dat bij de familie van haar aanstaande echtgenoot, die behoren tot de Massai, wel het geval.
Eiseres is naar haar dorpshoofd (de chief) gegaan om hem te vragen om hulp vanwege de dreigende besnijdenis. Het dorpshoofd heeft vervolgens een onderzoek ingesteld en heeft met de ouders van eiseres gesproken. Daarna heeft de vader van eiseres haar flink geslagen en hebben ook haar broers zich tegen haar gekeerd. Eiseres is toen terug gegaan naar de chief, maar hij heeft haar meegedeeld dat hij er verder niets aan kon doen omdat vrouwenbesnijdenis een traditie van de Massai is. Zij heeft haar school voortijdig verlaten en is naar een grote stad gevlucht. Daar heeft zij een Nederlander ontmoet die haar heeft meegenomen naar Nederland. Toen zij eenmaal hier was heeft hij haar gedwongen zich te prostitueren. Zij zag kans te ontsnappen en heeft asiel aangevraagd.
III. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Verweerder heeft in het bestreden besluit het volgende aangevoerd –zakelijk weergegeven-.
De geloofwaardigheid van het relaas van eiseres is niet in geschil. Daarentegen komt eiseres niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning omdat het asielrelaas onvoldoende zwaarwegend is. Niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder onder andere vrouwenbesnijdenis en gedwongen uithuwelijking worden opgevat als het uiten van bepaalde politieke overtuigingen. Eén van die voorwaarden is dat autoriteiten dergelijke man-vrouwverhoudingen stimuleren of in stand houden. Daarvan is geen sprake. Derhalve komt eiseres niet in aanmerking voor een vergunning op grond van het vluchtelingenschap.
Eiseres heeft niet de bescherming ingeroepen van de autoriteiten in haar land. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in Kenia haar geen bescherming kunnen of willen bieden. Evenmin is gebleken dat het inroepen van bescherming bij de autoriteiten gevaarlijk of op voorhand zinloos is. Eiseres had, toen duidelijk werd dat het dorpshoofd haar verder niet kon helpen, het hogerop moeten zoeken. Omdat eiseres inmiddels meerderjarig was, mocht dat van haar worden verwacht. Bovendien is er veel tijd verstreken tussen het moment waarop zij werd uitgehuwelijkt en het dreigend worden van de besnijdenis. Eiseres had in Kenia moeten zoeken naar organisaties die hulp bieden bij (dreigende) besnijdenis. Derhalve heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Voorts is niet voldaan aan de voorwaarden van het traumatabeleid, nu de door eiseres genoemde omstandigheden geen omstandigheden zijn die zijn te herleiden zijn tot het gestelde in het traumatabeleid.
2. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat het gevaar van gedwongen besnijdenis reëel is en dat de autoriteiten onwillig of niet bij machte zijn daartegen op te treden. Zij komt in aanmerking voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Voorts heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Er is een reële vrees dat zij bij terugkeer zal worden besneden en dat er sprake zal zijn van repercussies van de zijde van haar familie. Voorts komt eiseres in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid, nu zij op haar 15e is verkracht door haar toekomstige echtgenoot, vervolgens tot haar 26e jaar gebukt ging onder het proces dat heeft moeten leiden tot besnijdenis en gedwongen uithuwelijking en haar dochter heeft moeten achterlaten.
1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling;
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van haar vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeert naar het land van herkomst.
2. Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
3. Op grond van paragraaf C2/2.8. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover hier van belang, kan, indien de asielaanvrager een vrouw is, het overtreden van seksediscriminerende sociale gebruiken of culturele normen voor vrouwen die in zichzelf in strijd zijn met de universele mensenrechten, worden opgevat als het uiten van een bepaalde politieke overtuiging, als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, wanneer:
- de aanvrager afkomstig is uit een samenleving waar de vrouw een strikt gedefinieerde (veelal ondergeschikte) rol vervult én;
- de overheid deze man-vrouwverhouding stimuleert of in stand houdt (bijvoorbeeld door niet in te willen grijpen bij mensenrechtenschendingen door medeburgers).
4. Op grond van paragraaf C2/3.2.3 van de Vc 2000 kan een vrouw, indien bij terugkeer naar het land van herkomst sprake is van een reëel risico op genitale verminking, in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, indien de autoriteiten in het land van herkomst geen bescherming kunnen of willen bieden aan personen die zich verzetten tegen dreigende zodanige verminking.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft bij uitspraak van 31 augustus 2006 (no. 200605485/1, JV 2006/386) overwogen, dat van een vreemdeling mag worden gevergd dat hij zich, alvorens hij zijn land van herkomst verlaat om hier te lande bescherming te zoeken, om bescherming tot de autoriteiten van dat land wendt, tenzij hij aannemelijk maakt dat dit voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is. Indien dat laatste niet aannemelijk is gemaakt, kan slechts het tevergeefs inroepen van de bescherming van die autoriteiten aannemelijk maken dat zij niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
1. Vaststaan het door eiseres aangevoerde asielrelaas en de daaraan ontleende vermoedens over wat haar bij terugkeer te wachten staat. Centraal staat de vraag of eiseres heeft voldaan aan het hiervoor onder IV.5 omschreven criterium dat een vreemdeling, alvorens hij zijn land van herkomst verlaat, bescherming van de autoriteiten dient in te roepen, tenzij hij aannemelijk maakt dat dit voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is. Deze vraag is relevant voor de aanvraag tot het verlenen van een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, en onder a en b, van de Vw 2000. Deze vraag zal dan ook eerst in zijn algemeenheid worden beantwoord.
2.1.Verweerder voert aan dat eiseres met een brief van de chief naar de hogere autoriteiten had kunnen gaan. De rechtbank is van oordeel dat het, gezien de gevolgen van het eerste bezoek aan de chief en de uitlatingen van de chief tijdens het tweede bezoek, eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij niet een derde bezoek aan de chief heeft gebracht om een brief te vragen. De chief had immers aangegeven niets te kunnen doen aan de vrouwenbesnijdenis omdat dat een traditie van de Massai is. Hulp van hem was dan ook niet te verwachten. Bovendien was niet uitgesloten dat een nieuw bezoek aan de chief tot een verdere escalatie van het conflict met haar familie zou leiden, hetgeen, gezien de gewelddadige reactie van haar familie na het bezoek van de chief, niet zonder gevaar was. Van belang is in dat verband dat eiseres voor haar bestaan en financieel geheel afhankelijk was van haar familie. Het feit dat eiseres inmiddels meerderjarig was maakt het voorgaande niet anders.
2.2. Ten aanzien van de stelling van verweerder dat eiseres direct, zonder tussenkomst van de chief, naar de hogere autoriteiten had moeten gaan, overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat vrouwenbesnijdenis in Kenia grondwettelijk verboden is en dat de Keniaanse autoriteiten decreten uitvaardigen om vrouwenbesnijdenis uit te bannen. Verweerder baseert zich op een rapport van dr. J. Steven Svobada, getiteld: Infant Male Circumcision: Examining the Human Rights and Constitutional Issues. Eiseres heeft hier tegenin gebracht dat vrouwenbesnijdenis ondanks het regeringsstandpunt nog altijd wijdverbreid is in Kenia, zeker bij de Massai, en dat de overheid niet effectief optreedt tegen vrouwenbesnijdenis. In Kenia komt vrouwenbesnijdenis ondanks het officiële regeringsstandpunt dat dit een schadelijke praktijk is nog altijd wijdverbreid voor. Eiseres is uitgehuwelijkt aan een man die behoort tot de Massai. Uit de Country Reports on Human Rights Practices over 2001 en 2004 blijkt dat 89 % van de vrouwen van de Massai is besneden. Eiseres beroept zich onder andere op een artikel met de titel: KENYA: FGM (vrouwenbesnijdenis) among the Massai community of Kenya, gepubliceerd in maart 2005 op Irin Web Special (pagina 21 e.v.) waarin - globaal weergegeven - wordt vermeld dat FGM in Kenia illegaal is maar dat de wet zelden wordt toegepast. De Massai vormen een gesloten gemeenschap en leven grotendeels volgens hun eigen tradities. Daarom is het tegengaan van FGM onder hen zo moeilijk.
Gezien hetgeen door eiseres is gesteld omtrent besnijdenissen door de Massai, in het licht van hetgeen hiervoor onder V.2.1 is overwogen omtrent de, door verweerder niet betwiste, noodzaak om een brief van de chief te krijgen om naar de hogere autoriteiten te kunnen gaan, had het op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden en de effectiviteit van het inroepen van bescherming bij de hogere autoriteiten. Onvoldoende is de enkele constatering dat vrouwenbesnijdenis verboden is en er decreten worden uitgevaardigd. Het standpunt van verweerder dat eiseres naar hulporganisaties had moeten gaan en dat van een burger van Kenia kan worden verwacht dat zij weet hoe zij dergelijke organisaties weet te vinden kan evenmin worden gevolgd. Door eiseres is aangegeven dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van dergelijke organisaties. De rechtbank overweegt dat door verweerder vervolgens niet is gemotiveerd welke hulporganisaties bestaan en in hoeverre zij eiseres bescherming hadden kunnen bieden. Gezien het voorgaande heeft verweerder niet voldaan aan zijn onderzoeks- en motiveringsplicht ten aanzien van de vraag of het voor eiseres gevaarlijk of bij voorbaat zinloos was om bescherming bij de (hogere) autoriteiten in te roepen.
3. In het kader van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is van belang het onder IV.3 aangehaalde beleid. Verweerder heeft in dit kader aangevoerd dat eiseres geen bescherming heeft ingeroepen van de autoriteiten. Bovendien is er geen sprake van dat de Keniaanse overheid vrouwenbesnijdenis en gedwongen uithuwelijking stimuleert of in stand houdt, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt dat voor de vraag of de Keniaanse autoriteiten bepaalde man-vrouw verhoudingen stimuleren of in stand houden mede van belang is de vraag in hoeverre tegen dergelijke praktijken effectief wordt opgetreden of kan worden opgetreden. Zoals voortvloeit uit hetgeen hiervoor onder V.2 is overwogen heeft verweerder op dit punt niet voldaan aan zijn onderzoeks- en motiveringsplicht.
4. Ten aanzien van de vraag of eiseres aanspraak kan maken op een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid onder b, van de Vw 2000 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank dient te toetsen de beoordeling door verweerder of een risico bestaat als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook in dit kader staat ter discussie de onder V.1 verwoorde vraag. Gezien hetgeen hiervoor onder V.2 is overwogen, heeft verweerder op dit punt niet voldaan aan zijn onderzoeks- en motiveringsplicht. Derhalve is de conclusie van verweerder dat er voor eiseres geen risico bestaat dat haar bij terugkeer een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM te wachten staat voorbarig.
5. Gezien het voorgaande laat de rechtbank een beoordeling van de beroepsgronden ten aanzien van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, thans achterwege.
6. De slotsom is dat het bestreden besluit genomen is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:47 van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
8. Onder de gegeven omstandigheden is er tevens aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed door de door de rechtbank aangewezen rechtspersoon.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 28 april 2006;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het griffierecht ad € 141,-- (zegge: honderd één en veertig euro) vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen- van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2008.
De griffier is buiten staat om te tekenen.
De rechter,
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.