Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/10523
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1967, van Surinaamse nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphop te Oude Meer, eiser,
gemachtigde: mr. M.J.M. Peeters, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Mahyou, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 25 maart 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid en tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 25 maart 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 1 april 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De maatregel is onrechtmatig opgelegd. Eiser was in het bezit van een geldig visum en had rechtmatig verblijf. Op grond van het gestelde in A2/4.3.7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 dient het visum eerst te zijn ingetrokken voordat sprake is van het ontbreken van rechtmatig verblijf hier te lande. Niet is gebleken dat het visum is ingetrokken. Model M110-A, de maatregel van bewaring, bevat voorts ten onrechte geen gronden waarop de maatregel berust. Ook bij toepassing van artikel 59, tweede lid van de Vw 2000 dient verweerder gronden aan te voeren die de bewaring kunnen dragen. Voorts blijkt uit het dossier niet dat, conform A6/5.3.3.4 van de Vc 2000, een belangenafweging is gemaakt bij het opleggen van de maatregel. Voorts is eiser in het bezit van een geldig paspoort, een retourticket en voldoende middelen van bestaan en heeft hij aangegeven dat hij naar Suriname wil terugkeren. Daarmee voldoet eiser aan de voorwaarden van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft ten onrechte geen toepassing gegeven aan dit artikellid. Tenslotte wordt een brief overgelegd van de vriendin van eiser waarin wordt verzocht om intrekking van de aangifte van
25 maart 2008. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren onder toekenning van een verhoogde schadevergoeding.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De vrijheidsontnemende maatregel is rechtmatig opgelegd. Op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is de vrije termijn komen te vervallen nu eiser wordt verdacht van een strafbaar feit. Bij een maatregel op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 wordt het belang van de openbare orde geacht de bewaring te vorderen. Door het opleggen van de maatregel wordt impliciet een belangenafweging gemaakt. Deze belangenafweging hoeft niet expliciet uit het dossier te blijken. Voor zover met het overleggen van de brief van eisers vriendin wordt bedoeld een beroep te doen op een lichter middel, ziet verweerder daartoe geen aanleiding. Daarbij is van belang dat inmiddels een vlucht is aangevraagd ten behoeve van eiser. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien toepassing te geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft belang bij een gecontroleerd vertrek van eiser uit Nederland. Uit het dossier blijkt niet dat eiser wel kan en wil vertrekken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt, indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, en l van de Vw 2000.
Ingevolge het derde lid van dit artikel blijft de bewaring van een vreemdeling achterwege indien en wordt beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is het aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij geen gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
De stelling van eiser dat hij niet in vreemdelingenbewaring kon worden gesteld omdat hij rechtmatig in Nederland verblijft, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding van 25 maart 2008 (gedingstuk 4) is eiser aangehouden op verdenking van het plegen van een misdrijf. Niet is gebleken dat de strafrechtelijke verdenking ten tijde van de inbewaringstelling was komen te vervallen. Ten tijde van de inbewaringstelling bestonden derhalve concrete aanwijzingen dat eiser inbreuk heeft gemaakt op de openbare orde. Gelet daarop bestond voldoende grond voor het oordeel dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en bevond eiser zich ten tijde van de inbewaringstelling op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet langer in de vrije termijn en was zijn rechtmatig verblijf in Nederland geëindigd.
Paragraaf A2/4.3.7 van de Vc 2000, waarnaar eiser verwijst, ziet op maatregelen die dienen te worden getroffen ten behoeve van de verwijdering van de vreemdeling en doet aan de constatering terzake de beëindiging van de vrije termijn niet af.
Uit artikel 59, tweede lid van de Vw 2000 volgt, anders dan eiser stelt, dat geen aanvullende gronden noodzakelijk zijn op grond waarvan aannemelijk kan worden geacht dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal onttrekken. Artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 gaat immers van de fictie uit dat het belang van de openbare orde de maatregel vordert.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank voorts vast dat eiser beschikt over een geldig paspoort en een retourticket. Ook heeft eiser blijkens het proces-verbaal van gehoor van 25 maart 2008 (gedingstuk 7) verklaard dat hij wil meewerken aan zijn uitzetting naar Suriname en dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat vervroegd van zijn retourticket gebruik wordt gemaakt. Gelet hierop kan verweerder zonder nadere onderbouwing niet worden gevolgd in zijn standpunt dat in het onderhavige geval eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit eigen beweging terug zal keren naar Suriname en dat artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 niet van toepassing is.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 3 april 2008. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eiser tot 26 maart 2008 op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 70,-- per dag dat eiser in het Uitzetcentrum ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 655,--.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot een verhoogde schadevergoeding
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 3 april 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 655,-- (zegge: zeshonderd en vijfenvijftig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2008 door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.E. Sjouke, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.