Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 06/51746 (beroep) en AWB 06/51749 (voorlopige voorziening)
V-nr: 270.567.1367
inzake:
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1983, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te Amsterdam, eiseres/verzoekster, hierna te noemen: eiseres,
gemachtigde: mr. R.S. Imamkhan, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: drs. F. Mountassir, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Bij besluit van 23 januari 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 26 september 2005 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 met als doel “verblijf bij echtgenoot [echtgenoot]” afgewezen.
Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 27 september 2006 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiseres na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat zij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken moet verlaten.
2. Op 23 oktober 2006 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Volgens het besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op. Bij brief van 23 oktober 2006 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [echtgenoot], de echtgenoot van eiseres, hierna te noemen: referent.
4. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: de rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Ten aanzien van het beroep
1.1 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat aan eiseres een verblijfsvergunning dient te worden onthouden. Eiseres is met een geldige machtiging tot voorlpige verblijf (mvv) Nederland ingereisd. Referent heeft in de procedure die heeft geleid tot verlening van die mvv begin maart 2005 bescheiden overgelegd met betrekking tot zijn inkomen. Thans is gebleken dat hij heeft nagelaten te vermelden dat hij sinds februari 2005 niet meer bij Horeca Maatschappij High Time B.V. werkzaam is. Op grond van deze onjuiste gegevens is aan eiseres een mvv verleend. Als verweerder bekend was geweest met de juiste gegevens zou de mvv niet zijn verleend, omdat daaruit volgt dat referent niet meer aan het middelenvereiste voldeed. De gevolgen van het verzwijgen van deze informatie komen voor rekening en risico van eiseres. In het bestreden besluit is ten overvloede overwogen dat eiseres voorts niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning omdat referent ten tijde van de aanvraag noch ten tijde van de afwijzing daarvan noch op enig tussengelegen moment duurzaam over voldoende inkomsten heeft beschikt.
1.2 Eiseres heeft - samengevat - de volgende beroepsgronden naar voren gebracht.
a. Nu er sprake was van overmacht, kan het referent niet worden toegerekend dat hij ontslag heeft genomen bij Horeca Maatschappij High Time B.V. Referent kon niet meer in de snackbar werken vanwege een allergie.
b. Gelet op de hoogte en de duurzaamheid van het inkomen bij Securitas Nederland B.V. voldoet referent aan het middelenvereiste. Daarnaast beschikt referent over een arbeidsovereenkomst voor twaalf maanden bij Zarioh Bedrijfsdiensten.
c. Eiseres beroept zich op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is sprake van objectieve belemmeringen om het familie- of gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Referent verblijft hier sinds 1990. Eiseres is onlangs bevallen van een dochter. Als eiseres terug zal moeten naar haar land van herkomst wordt het gezin onnodig uit elkaar gehaald. Er wordt inbreuk gemaakt op het uitoefenen van het familie- of gezinsleven. Referent heeft hier te lande gewerkt en een sociaal leven opgebouwd. Voorts is hij geïntegreerd in de Nederlandse samenleving.
De rechtbank overweegt als volgt.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 29 augustus 2005 Nederland is binnengereisd in het bezit van een geldige mvv.
3.1 Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een zodanige aanvraag worden afgewezen indien de vreemdeling dan wel degene bij wie verblijf wordt beoogd niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.2 Ingevolge het bepaalde in paragraaf B1/1.1.8 (thans vernummerd tot B1/1.4) van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 kan aan de houder van een mvv, uit het oogpunt van rechtszekerheid, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een verblijfsvergunning worden geweigerd. Hiervan is sprake indien blijkt dat niet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning is voldaan. Hiervan is in ieder geval sprake als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot afgifte van de mvv en als de vreemdeling of diegene bij wie verblijf wordt toegestaan niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.3 De rechtbank overweegt dat artikel 16 van de Vw 2000 de gronden bevat waarop een aanvraag van een verblijfsvergunning als de onderhavige kan worden afgewezen. Vast staat dat aan eiseres een mvv is verleend en dat het daartoe strekkende besluit niet is ingetrokken. Onder die omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat eiseres ten tijde van haar komst naar Nederland beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, zodat is voldaan aan de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bedoelde voorwaarde. De in paragraaf B1/1.1.8 van de Vc 2000 opgenomen beleidsregel, dat de aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verschaft die hebben geleid tot afgifte van een mvv, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebaseerd op wettelijke bevoegdheid tot afwijzing van de aanvraag. Voor zover de afwijzing van de onderhavige aanvraag rust op deze beleidsregel ontbeert de afwijzing dus de vereiste wettelijke grondslag.
4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niettemin in rechte standhoudt. Hiertoe is het volgende redengevend.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat noch ten tijde van de aanvraag, noch ten tijde van het bestreden besluit, noch op een daartussen gelegen moment, aan het vereiste van duurzaamheid van de middelen is voldaan. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat verweerders standpunt met betrekking tot de duurzaamheid van de middelen van bestaan juist is. De in beroep aangevoerde omstandigheden verplichtten verweerder niet van het stellen van het middelenvereiste af te zien. De omstandigheid dat eiser als gevolg van een allergie ontslag heeft moeten nemen bij Horeca Maatschappij High Time B.V. valt binnen eisers risicosfeer. De toepasselijke regelgeving biedt verweerder niet de mogelijkheid om op die grond van het stellen van het middelenvereiste af te zien. Deze grond draagt de afwijzing van de aanvraag zelfstandig. Het bestreden besluit is in zoverre toereikend gemotiveerd.
5.1 Met betrekking tot het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt.
5.2 Verweerder heeft in het bestreden overwogen dat op de Staat geen positieve verplichting rust om aan eiseres verblijf toe te staan. In de onderhavige zaak is sprake van een situatie waarin een mvv aan eiseres is verleend, die niet door verweerder is ingetrokken, op het moment dat uit verstrekte informatie was gebleken dat niet werd voldaan aan de voorwaarden van de gevraagde vergunning. Nu aan eiseres een mvv is verleend, was er in haar geval (formeel) sprake van een recht om Nederland in te reizen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 juli 2007 (LJN: BB0256). Uit deze uitspraak volgt dat sprake is van inmenging in het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht als een vreemdeling in het bezit van een mvv met als verblijfsdoel gezinsvorming Nederland is ingereisd en vervolgens geen verblijfsvergunning wordt verleend. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) kan worden afgeleid dat het onderscheid tussen inmenging enerzijds en positieve verplichting anderzijds steeds meer wordt gerelativeerd (zie onder meer het arrest Kostantinov vs Nederland van 25 april 2007, JV 2007/251). Uit dit arrest blijkt dat het EHRM het niet nodig acht te bepalen of er sprake is van een inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven dan wel van een positieve verplichting die op de staat rust om verblijf aan de betrokken persoon toe te staan. In beide situaties dient er sprake te zijn van een eerlijk evenwicht (fair balance) tussen de algemene belangen van de staat die zijn gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en de weigering van de verblijfsvergunning enerzijds, en de persoonlijke belangen van de betreffende vreemdeling die zijn gediend met het in Nederland uitoefenen van het gezinsleven anderzijds. Uit jurisprudentie van het EHRM kan worden afgeleid dat de vraag of er sprake is van ‘fair balance’ door de rechtbank vol dient te worden getoetst. De rechtbank zal derhalve thans ingaan op de vraag of verweerder in het onderhavige geval tot een juiste belangenafweging is gekomen, waarbij zij alle door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden zal betrekken.
5.3 De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Eiseres heeft haar stelling dat de belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen onvoldoende onderbouwd.
Niet in geschil is dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste. Verweerder heeft een gerechtvaardigd belang bij het stellen van dit vereiste. De door eiseres ingebrachte belangen wegen daar niet tegen op. Eiseres heeft niet aangetoond dat er objectieve belemmeringen zijn voor haar en/of referent om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat niet kan worden uitgesloten dat referent in de toekomst wel aan het middelenvereiste zal kunnen voldoen, nu hij - naar ter zitting is gesteld - ingaande maart 2008 over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou beschikken. Aldus kan niet worden gezegd dat het voor eiseres onmogelijk is om in de toekomst het gezinsleven hier te lande uit te oefenen. De omstandigheid dat in oktober 2006 een dochter is geboren uit het huwelijk tussen eiseres en referent maakt niet dat de belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen. In dat verband heeft de rechtbank laten meewegen dat eiseres en referent hun gezinsleven hier te lande hebben geïntensiveerd in een periode waarin het verblijfsrecht van eiseres ongewis was. Voorts is van belang dat eiseres er redelijkerwijs niet op kon rekenen dat haar verblijfsrecht bestendigd zou worden, nu niet is betwist dat referent al ten tijde van haar inreis niet aan het middelenvereiste voldeed. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de weigering eiseres de gevraagde vergunning te verlenen geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM.
6. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
7. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
8. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, reeds gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist en het beroep ongegrond heeft verklaard.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/51746
- verklaart het beroep ongegrond.
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/51749
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2008.
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.