Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/11409
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1990, van (gestelde) Egyptische nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Prins, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 29 december 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Eerdere uitspraken tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel zijn, laatstelijk bij uitspraak van 4 maart 2008, ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 1 april 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 15 april 2008. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder heeft te laat voldaan aan de door de rechtbank gegeven opdracht betreffende het toerisenvisum en de toevoeging van gegevens betreffende de aanvraag om afgifte van een laissez-passer (lp). Verweerder heeft dan wel in aanvullende stukken nadere informatie verstrekt, maar had dit reeds in de voortgangsrapportage moeten opnemen. Indien verweerder de informatie tijdig had verstrekt had deze zaak schriftelijk afgedaan kunnen worden. Er is sprake van rechtsongelijkheid nu verweerder wel de gelegenheid krijgt om aanvullende stukken toe te zenden, terwijl het beroep buiten zitting wordt afgedaan indien de gemachtigde van eiser te laat is met het geven van een reactie op de voortgangsrapportage.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder heeft tijdig voldaan aan de informatieplicht. De voortgangsrapportage is binnen de gestelde termijn ingediend. Er is dan ook geen sprake van rechtsongelijkheid. Verweerder betreurt het dat de gevraagde informatie niet eerder is verstrekt, maar omdat het eenvoudige informatie betreft is eiser niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet conform de opdracht in de vorige uitspraak van 4 maart 2008 van deze rechtbank en zittingsplaats in de voortgangsrapportage heeft opgenomen of er navraag is gedaan naar het bestaan van een Frans toeristenvisum en of de door eiser verstrekte gegevens aan de lp-aanvraag zijn toegevoegd. Nu verweerder later alsnog, namelijk op 14 april 2008, voornoemde informatie aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser heeft verzonden heeft verweerder dit verzuim weliswaar onwenselijk laat, maar naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijdig voor eiser om er adequaat op te kunnen reageren, opgestuurd. Eiser is door de late overlegging dus niet in zijn belangen geschaad en deze omstandigheid kan dan ook niet leiden tot de opheffing van de opgelegde maatregel.
Wel is het in algemene zin de vraag of het nog zinvol kan worden geacht om aan verweerder de gelegenheid te geven in een volgende voortgangsrapportage nadere inlichtingen te geven, nu verweerder deze verzoeken kennelijk ontgaan.
Niet is gesteld of gebleken dat verweerder overigens het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2008 door mr. M.J. Diemer, voorzitter, in tegenwoordigheid van W. de Jong-Koops, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.