Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/2195
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1973, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot te Zaandam, eiser,
gemachtigde: mr. S.D. Lugt, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.M.C. de Haan, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie .
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 9 november 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Een eerder beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel is bij uitspraak van 27 november 2007 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 17 januari 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 31 januari 2008. Eiser noch zijn gemachtigde is aldaar, na voorafgaand bericht, verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft per fax van 23 januari 2008 het volgende - zakelijk weergegeven – aangevoerd. Eiser is op 7 november 2007 aangehouden op verdenking van artikel 197 Wetboek van Strafrecht (WvS). De vordering voorlopige hechtenis is afgewezen. Eiser is niet vrijgelaten maar overgedragen aan de Vreemdelingenpolitie en in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 22 november 2007 is door de politierechter een gevangenisstraf van vier maanden onvoorwaardelijk opgelegd voor de overtreding van artikel 197 WvS. Eiser heeft geen afstand gedaan maar ook geen hoger beroep aangetekend. Het vonnis is dus op 6 december 2007 onherroepelijk geworden. Eiser heeft er belang bij dat de strafdetentie zo spoedig mogelijk wordt ondergaan, zodat deze hem niet nog op een onverwacht moment overvalt. Het onderzoek dat verweerder wil doen en een presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten kan ook tijdens een strafdetentie. Verweerder is nalatig en onzorgvuldig geweest door eiser niet over te plaatsen naar strafdetentie en veroorzaakt hierdoor een langere detentieperiode voor eiser. Dit maakt de voortzetting van de bewaring onrechtmatig.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De gemachtigde van verweerder heeft van de regievoerder vernomen dat executie van de strafdetentie zal plaatsvinden op het moment dat hierover bericht wordt ontvangen van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Dit bericht komt pas op het moment dat de straf onherroepelijk is geworden. Dat is op dit moment nog niet het geval, dus is tenuitvoerlegging van het vonnis nog niet toegelaten. Deze gang van zaken is normaal. Tijdens de strafdetentie lopen de uitzettingshandelingen gewoon door. Momenteel loopt er een speciaal uitzettingstraject voor eiser bij de Marokkaanse autoriteiten. Er wordt meer aandacht aan deze zaak besteed. Er was een presentatie in persoon gepland op 1 februari 2008, maar deze is geannuleerd door de consul. Er zal zo spoedig mogelijk een nieuwe afspraak worden gemaakt.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het onderhavige beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoor¬deeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende feiten.
De rechtbank overweegt het volgende.
In paragraaf A6/5.3.7.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is betreffende de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijk vonnis tijdens bewaring het volgende bepaald.
“Gedurende de tenuitvoerlegging van de bewaring kan het voorkomen dat bekend wordt dat de vreemdeling nog een strafrechtelijk vonnis moet ondergaan. Voor zover de tenuitvoerlegging is toegelaten, wordt een vonnis of arrest zodra mogelijk ten uitvoer gelegd. In verband hiermee dient de Korpschef, de Commandant der KMar of de directeur van de vreemdelingenrechtelijke inrichting zodra hij op de hoogte is van een strafrechtelijk vonnis contact op te nemen met het OM over de executie van het vonnis. Indien tot executie overgegaan kan worden dient de vreemdelingenbewaring opgeheven en het vonnis op de daarvoor bestemde plaats ten uitvoer gelegd te worden”.
Deze beleidsregel is en uitwerking van de norm, neergelegd in paragraaf A6/1 van de Vc, dat vrijheidsontneming met het oog op uitzetting een zeer ingrijpend middel is waarvan de oplegging en voortduring moet worden beperkt tot het strikt noodzakelijke. Deze beleidsregel is het spiegelbeeld van het bepaalde in paragraaf A6/5.3.7.1. van de Vc, die verplicht tot aanvang van de voorbereiding van uitzetting tijdens strafrechtelijke detentie. Door tenuitvoerlegging van een straf en voortzetting van de voorbereiding van de uitzetting, behoeft de maatregel niet te worden toegepast en zijn toch de belangen, die de maatregel bedoelt te dienen, veiliggesteld.
Uit de reactie van de gemachtigde van eiser op de voortgangsrapportage van 23 januari 2008 blijkt dat de politierechter aan eiser op 22 november 2007 een gevangenisstraf heeft opgelegd van vier maanden onvoorwaardelijk in verband met overtreding van artikel 197 WvS. Eiser heeft hiertegen geen hoger beroep aangetekend, zodat deze straf op 6 december 2007 onherroepelijk is geworden. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting, niet onderbouwd, ontkend dat de straf inmiddels onherroepelijk is geworden en tevens medegedeeld dat van de zijde van verweerder wordt afgewacht totdat contact wordt opgenomen door de Dienst Justitiële Inrichtingen over de tenuitvoerlegging van het strafrechtelijke vonnis. Uit de voortgangsrapportage van 23 januari 2008 blijkt dat verweerder op 21 januari 2008 bericht heeft ontvangen van de Vreemdelingenpolitie dat eiser op 22 november 2007 is veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf terzake overtreding van artikel 197 WvS.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn, niet onderbouwde, stelling dat het vonnis nog niet onherroepelijk was geworden. Uit de fax van de gemachtigde van eiser van 23 januari 2008 volgt dat eiser geen hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis van 22 november 2007. Verweerder is al op 21 januari 2008 van dit vonnis op de hoogte gesteld zonder een vermelding van hoger beroep. De conclusie moet zijn dat dit vonnis op 6 december 2007 onherroepelijk is geworden.
De rechtbank constateert dan ook dat verweerder niet heeft gehandeld conform het in paragraaf A6/5.3.7.2 van de Vc 2000 neergelegde beleid, dat een vonnis of arrest zodra mogelijk ten uitvoer wordt gelegd door, zodra verweerder op de hoogte is van dit vonnis contact op te nemen met het OM over de executie hiervan. Verweerder werd op 21 januari 2008 door de Vreemdelingenpolitie in kennis gesteld van de aan eiser opgelegde straf, en had naar het oordeel van de rechtbank binnen vijf werkdagen, derhalve uiterlijk op 28 januari 2008 contact dienen op te nemen met het OM over de tenuitvoerlegging daarvan. Handelen in strijd met deze beleidsregel, die de toepassing van de maatregel beoogt te beperken tot het strikt noodzakelijke, is zo ernstig, dat dit noopt tot opheffing daarvan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is vanaf 28 januari 2008. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 7 februari 2008.
Deze opheffing laat de bevoegdheid tot executie van de vrijheidsstraf onverlet.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser in een Huis van Bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 700,--.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 7 februari 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 700,-- (zegge: zevenhonderd euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd vier en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2008 door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.M.J. Mooijer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.