ECLI:NL:RBSGR:2008:BD0064

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/11520
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van een Surinaamse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 april 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit. De vreemdeling, eiser, was in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel zicht op uitzetting bestaat, aangezien de Surinaamse autoriteiten een aanvraag voor een laissez-passer in behandeling hebben genomen en er een presentatie bij deze autoriteiten is gepland op 31 december 2008. De rechtbank heeft daarbij de belangen van de Staat, die de vreemdeling in bewaring houdt, zwaarder laten wegen dan de belangen van de vreemdeling bij zijn invrijheidstelling. Eiser had betoogd dat de bewaring niet gerechtvaardigd was, omdat hij niet binnen een redelijke termijn zou worden gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de belangen van de Staat, gezien de strafrechtelijke veroordelingen van eiser en zijn ongewenstverklaring, zwaarder wegen. Eiser had eerder ook al in vreemdelingenbewaring gezeten, maar dit leidde niet tot zijn uitzetting. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter M.P. Glerum en griffier M.R. Groenewoud.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/11520 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 17 april 2008
inzake
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1961, van gestelde Surinaamse nationaliteit,
eiser, verblijvende in het Detentiecentrum Soesterberg te Zeist,
gemachtigde: mr. J.J.C. van Haren, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Inleiding
1.1 Verweerder heeft op 28 maart 2008 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft hiertegen op 1 april 2008 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 Bij brief van 11 april 2008 heeft verweerder, in afschrift aan eisers gemachtigde, een aantal stukken in het geding gebracht. Ook eiser heeft een brief van die datum in het geding gebracht.
1.4 Het geding is behandeld ter zitting van 14 april 2008. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, voor zover thans van belang, kan, indien het belang van de openbare orde zulks vordert, de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft met het oog op de uitzetting in bewaring worden gesteld.
2.2 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.3 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 18 maart 2008 (AWB 08/8494, LJN: BC7485) heeft eiser betoogd dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij eerst op 31 december 2008 gepland staat om in persoon te worden gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij eerder een aantal keren in vreemdelingenbewaring is gesteld en dat deze telkens kort nadien weer zijn opgeheven. Tot slot heeft eiser gesteld dat een paspoort van hem in 1997 door de politie Rotterdam is ingenomen, zodat het standpunt van verweerder dat eiser niet meewerkt aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit niet onverkort kan worden gevolgd.
2.4 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zicht op uitzetting van eiser bestaat. Volgens verweerder valt niet uit te sluiten dat datum van presentatie bij de Surinaamse autoriteiten naar voren kan worden gehaald. Verder heeft verweerder benadrukt dat het belang van de Staat om eiser in vreemdelingenbewaring te houden zwaar weegt. Daarbij heeft verweerder gewezen op het uittreksel Justitiële Documentatie dat ten aanzien van eiser is opgemaakt, op eisers ongewenstverklaring en op de omstandigheid dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 De rechtbank stelt voorop dat, omdat bewaring krachtens artikel 59 van de Vw gericht moet zijn op uitzetting van de desbetreffende vreemdeling, een inbewaringstelling in strijd is met die bepaling, indien zicht op uitzetting ontbreekt. Derhalve dient verweerder in geval van bewaring maatregelen te nemen om die uitzetting zo spoedig mogelijk te effectueren. In de Nota naar aanleiding van het verslag (Tweede Kamer, 1999-2000, 26 732, nr. 7, pag. 199) wordt in antwoord op een vraag van de leden van de fractie van GroenLinks gesteld dat met de zinsnede “met het oog op uitzetting” in artikel 57 van de Vw (thans: artikel 59 van de Vw) wordt bedoeld dat een vreemdeling in bewaring kan worden gesteld indien er een reëel uitzicht bestaat op uitzetting.
2.6 De rechtbank stelt vast dat op 2 april 2008 een aanvraag om afgifte van een laissez-passer ten behoeve van eiser is verzonden naar het Surinaamse consulaat en dat eiser op 31 december 2008 om 10.00 uur gepland staat om in persoon te worden gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten. In het licht van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2.5 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het (reëel) zicht op uitzetting van eiser, die stelt de Surinaamse nationaliteit te hebben, niet ontbreekt. Bij haar oordeel heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de laissezpasseraanvraag door de Surinaamse autoriteiten in behandeling is genomen en dat niet is gebleken dat deze autoriteiten daarbij op voorhand hebben verklaard ten behoeve van eiser geen laissez-passer te zullen verstrekken. Verder is in aanmerking genomen dat verweerder in het kader van de effectuering van eisers uitzetting van die autoriteiten afhankelijk is wat betreft de frequentie van de presentaties en de lengte van de wachtlijsten daarvoor. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank niet voormelde uitspraak van 18 maart 2008, waarop eiser een beroep heeft gedaan.
2.7 Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat de bewaring bij afweging van de betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, nu hij niet binnen een redelijke termijn zal worden gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van verweerder bij de voortduring van eisers bewaring thans zwaarder dient te wegen dan eisers belang bij zijn invrijheidstelling. Hierbij kent de rechtbank betekenis toe aan het feit dat blijkens het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 26 maart 2008 (gedingstuk 14) eiser bij uitspraak van 16 december 1997 is veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, ter zake van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (verkrachting). Verder blijkt daaruit dat eiser is veroordeeld tot 10 weken gevangenisstraf ter zake van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd) en artikel 197 van Wetboek van Strafrecht (verblijf ongewenste vreemdeling). Tevens kent de rechtbank in dit verband gewicht toe aan eisers ongewenstverklaring. Voorts is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat hij het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit frustreert. De rechtbank verwijst daartoe naar het verslag van het op 4 april 2008 gevoerde vertrek-gesprek (gedingstuk 25) waarbij eiser heeft verklaard dat hij niet gaat meewerken aan een terugkeer naar Suriname. Ook bij het vertrekgesprek van 13 maart 2008 (gedingstuk 24) heeft eiser te kennen gegeven nergens aan mee te werken. Dat, naar eiser stelt, in 1997 zijn paspoort is ingenomen, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat hij thans niet frustreert. Het door eiser gestelde belang, te weten dat hij in ieder geval in vreemdelingenbewaring zal blijven tot 31 december 2008, zijnde de huidige voorgenomen datum waarop hij zal worden gepresenteerd, weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de voormelde, door verweerder gestelde belangen, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat niet valt uit te sluiten dat eiser eerder bij de Surinaamse autoriteiten zal kunnen worden gepresenteerd als gevolg van een opengevallen plaats op de presentatiewachtlijst.
2.8 Eiser heeft voorts nog betoogd dat zicht op uitzetting ontbreekt, aangezien hij een aantal keren eerder in vreemdelingenbewaring heeft verbleven. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat eiser inderdaad eerder in vreemdelingenbewaring heeft gezeten en dat de laatste plaatsvond van 20 december 2007 tot 28 december 2007, welke bewaring is opgeheven vanwege een vormfout. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor een onderzoek naar de vraag of ten tijde van de oplegging van de huidige maatregel van bewaring sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat zicht op uitzetting thans niet ontbreekt. De omstandigheid dat eiser een aantal keren eerder in bewaring is gesteld en deze inbewaringstellingen niet hebben geleid tot zijn uitzetting leidt voorts op zichzelf niet tot de conclusie dat thans zicht op uitzetting ontbreekt.
2.9 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.10 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.11 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Glerum en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2008.
De griffier: mr. M.R. Groenewoud
De rechter: mr. M.P. Glerum
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.
Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.