ECLI:NL:RBSGR:2008:BD0019

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/7472 MAWKLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering tot kapitein van een militair en de voorwaarden voor toezeggingen

In deze zaak heeft eiseres, een eerste luitenant bij de Koninklijke Luchtmacht, een verzoek ingediend om met terugwerkende kracht tot 27 juni 2003 bevorderd te worden tot kapitein. De Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten had eerder aangegeven dat eiseres zou worden aangewezen voor een omscholingsopleiding naar militair arts, maar verweerder stelde dat er geen ruimte was voor de functie van kapitein. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mededeling van de Bevelhebber niet kan worden gezien als een ondubbelzinnige toezegging, omdat deze slechts een intentie aangaf en er nog geen definitieve beslissing was genomen over de ingangsdatum van de bevordering. Hierdoor kon eiseres niet zonder meer vertrouwen op de mededeling van de generaal-majoor.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de regelgeving, zoals vastgelegd in het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR), geen ruimte biedt voor de door eiseres gewenste bevordering. De artikelen 27 en 28 van het AMAR stellen dat bevordering is gerelateerd aan een functie waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die de militair tot dan toe bekleedde. Aangezien aan de functie van Advanced Nurse Practitioner (ANP) die eiseres vervulde geen rang van kapitein was verbonden, kon de rechtbank niet anders concluderen dan dat eiseres geen recht had op de gevraagde bevordering.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/7472 MAWKLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres,
en
de Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Eiseres, eerste luitenant bij het beroepspersoneel voor onbepaalde tijd
(BOT) van de Koninklijke Luchtmacht (KLu), heeft op 12 augustus 2005 bij verweerder een verzoek ingediend om haar met terugwerkende kracht tot 27 juni 2003 te bevorderen tot kapitein.
2. Bij besluit van 23 januari 2006 heeft verweerder voornoemd verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 1 maart 2006 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 augustus 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 2 september 2006, ingekomen bij de rechtbank op 8 september 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
4. Het beroep is op 7 juni 2007 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen. Zij is vergezeld van [haar vader]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam].
5. De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Awb heropend. Verweerder heeft bij brief van 1 augustus 2007 nadere informatie verstrekt met betrekking tot de bevoegdheid van verweerder in relatie tot het bestreden besluit.
6. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven een tweede behandeling ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
II. Motivering
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende
feiten en omstandigheden.
1.1 Eiseres is met ingang van 5 december 1994 aangesteld als militair bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd. Per 11 april 2000 is eiseres aangesteld bij het BOT.
1.2 Eiseres heeft van mei 2001 tot juni 2003 de Masteropleiding 'Advanced Nursing Practice' gevolgd. In diezelfde periode is zij te werk gesteld als Advanced Nurse Practioner (ANP) binnen de Pilot Nurse Practitioner. Het betreft hier werkzaamheden behorend bij een functie die niet is geïmplementeerd. Voornoemde Pilot is in juni 2003 succesvol beëindigd.
1.3 Eiseres heeft vervolgens, in afwachting van reorganisatie bij de vliegbasis en de implementatie van de functie van ANP bij het Gezondheidscentrum Vliegbasis Woensdrecht, vanaf 27 juni 2003 de werkzaamheden behorend bij deze functie vervuld.
1.4 Op 21 december 2004 is eiseres medegedeeld dat voornoemde Pilot geen vervolg zal krijgen en dat de functie van ANP derhalve niet zal worden geïmplementeerd.
1.5 Bij besluit van 20 april 2005 heeft de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten eiseres medegedeeld dat zij wordt aangewezen voor de omscholingsopleiding naar militair arts. Gedurende de opleiding zal eiseres boven de sterkte worden geplaatst bij TL/H-AGZO en na de opleiding zal zij - indien vacante functies beschikbaar zijn - worden herplaatst.
1.6 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 27, vierde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) zijn weigering om eiseres met terugwerkende kracht te bevorderen tot kapitein gehandhaafd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat gelet op het systeem van artikel 27 van het AMAR, waarin bevordering is gerelateerd aan een functie waaraan een hogere klasse of rang is verbonden dan die welke de militair tot dan toe bekleedt, geen ruimte aanwezig is voor de door eiseres gewenste bevordering. Aan de functie van ANP, die eiseres in de Pilot heeft vervuld, was niet de rang van kapitein verbonden. De in artikel 27 en 28 van het AMAR genoemde uitzonderingsgevallen zijn niet op eiseres van toepassing. Van een belofte of een toezegging dat positief op haar verzoek zou worden beslist, zoals door eiseres is gesteld, is niet gebleken, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat besluitvorming met betrekking tot reorganisatie en de eventuele implementatie van de functie van ANP een anderhalf jaar is uitgebleven. Indien de besluitvorming wat voortvarender was geweest, dan had zij wellicht eerder de kans gehad om andere loopbaankeuzes te maken.
Eiseres stelt dat haar vader (voormalig generaal-majoor) op 9 september 2005 van generaal-majoor [X], destijds de hoogste personeelsfunctionaris van de KLu en thans buiten dienst, heeft vernomen dat hij positief tegenover haar verzoek stond en dat hij bij de afdoening daarvan geen probleem voorzag. Genm. [X] beloofde het verzoek nog zelf voor zijn dienstverlating, zijnde een week later, te zullen afdoen. Deze belofte is niet waargemaakt. Ter verduidelijking van haar beroep heeft eiseres onder meer verwezen naar haar bezwaarschrift. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat haar vader begin januari 2006 met genm. [X] heeft gebeld en dat genm. [X] daarbij aan haar vader heeft medegedeeld dat hij wel positief op het verzoek had beslist maar dat hij waarschijnlijk in de drukte van zijn dienstverlating niet aan de ondertekening van het verzoek is toegekomen. Genm. [X] heeft beloofd dit te onderzoeken en recht te zetten. Kort nadat eiseres het primaire besluit heeft ontvangen heeft genm. [X] haar vader gebeld en excuses aangeboden voor het feit dat hij zijn belofte niet had kunnen waarmaken. Daarbij is te kennen gegeven dat hij nu niet (meer) de indruk had dat hij ooit al positief op het verzoek had beslist. Wel had hij er in beginsel positief tegenover gestaan, aldus eiseres.
4.1 In artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van het AMAR, is bepaald dat de bevordering van een militair die een officiersrang bekleedt bij koninklijk besluit geschiedt.
4.2 In artikel 27, tweede lid, van het AMAR is bepaald dat de bevoegdheid tot de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bevordering bij koninklijk besluit aan de Minister van Defensie kan worden toegekend.
4.3 In artikel 27, vierde lid, van het AMAR is bepaald dat aan de militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die hij bekleedt, op de datum van ingang van functievervulling die hogere rang wordt toegekend. Het toekennen van die rang kan tevens, voor een korte periode van voorbereiding, daaraan voorafgaand geschieden.
4.4 In artikel 27, vijfde lid, van het AMAR is bepaald dat in afwijking van het vierde lid aan de militair in bijzondere gevallen tijdelijk een hogere rang kan worden toegekend dan die welke hij bekleedt, indien het gewenste optreden van de betrokken militair daartoe noodzaakt en het optreden een wezenlijk onderdeel vormt van zijn functie. Wanneer de reden tot het toekennen van deze hogere rang vervalt, keert hij van rechtswege terug tot de rang of klasse die hij daarvoor bekleedde.
4.5 In artikel 27, zesde lid, van het AMAR kan in afwijking van het vierde lid, indien de militair een functie wordt toegewezen in het kader van een vredesoperatie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, de bij de functie behorende rang tijdelijk, voor de duur van de functievervulling, worden toegekend indien de militair niet voldoet aan de in artikel 22 bedoelde eisen.
4.6 Ingevolge artikel 27, zevende lid, aanhef en onder b, van het AMAR
kunnen bij de landmacht, de luchtmacht en de marechaussee de navolgende bevorderingen geschieden in afwijking van het gestelde in het vierde lid:
de bevordering van korporaal tot korporaal der 1e klasse, de
bevordering van marechaussee tot marechaussee der 1e klasse, de
bevordering van sergeant tot sergeant der 1e klasse, alsmede de
bevordering van tweede-luitenant tot eerste-luitenant.
4.7 Artikel 28 van het AMAR luidt als volgt:
1. In afwijking van artikel 27, derde en vierde lid, kan de militair die een initiële opleiding volgt en aan de eisen voldoet, bij afronding van delen van de opleiding door de commandant operationeel commando worden bevorderd.
2. De commandant operationeel commando kan aan de militair tijdens een opleiding een titulaire rang of tijdelijk een rang toekennen.
4.4 Bij Besluit machtiging Minister van Defensie tot bevorderen militairen die een officiersrang bekleden (Koninklijk Besluit van 27 december 1995, Stb. 1996, 34) is de Minister van Defensie gemachtigd officieren beneden de rang van kapitein ter zee/kolonel te bevorderen.
Gelet op de interne portefeuilleverdeling binnen het Ministerie van Defensie ten tijde hier van belang is verweerder bevoegd te achten met betrekking tot bedoelde bevordering van officieren.
5.1 In jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad. Zie de uitspraak van 11 maart 1994, nr. MAW 1992/22 (MRT 1996, pag. 364 e.v.) is overwogen dat uit de Nota van toelichting bij het AMAR blijkt dat artikel 27 van het AMAR de kernbepaling bevat dat bevordering is gerelateerd aan een functie waaraan een hogere klasse of rang is verbonden dan die welke de militair tot dan toe bekleedt. Het moet ervoor worden gehouden dat het systeem van artikel 27 van het AMAR inhoudt dat bevordering en functietoewijzing onlosmakelijk zijn verbonden, behoudens de in artikel 27 en 28 van het AMAR limitatief opgesomde specifieke uitzonderingsgevallen.
5.2 Eiseres heeft ter zitting uiteengezet dat op 27 juni 2003 diplomering heeft plaatsgevonden en dat zij met ingang van die datum bevordering wenst. Niet in geschil is dat aan de functie ANP, die eiseres in de Pilot heeft vervuld, niet de rang van kapitein was verbonden. Evenmin is in geschil dat de in de artikelen 27 en 28 van het AMAR genoemde specifieke uitzonderingsgevallen niet op eiseres van toepassing zijn.
De rechtbank is, gelet op de hiervoor weergegeven jurisprudentie van de Raad, van oordeel dat het AMAR geen ruimte biedt voor de door eiseres gewenste bevordering. Hetgeen eiseres ter zake heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.3 Ter beantwoording staat dan de vraag of eiseres in afwijking van voornoemde regelgeving in aanmerking zou kunnen komen voor bevordering. Waar eiseres zich in dit geval heeft beroepen op bij haar door genm. [X] gewekt vertrouwen, moet de door genm. [X] op 9 september 2005 gedane mededeling kunnen worden aangemerkt als een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging, wil afwijking van de wettelijke regels te rechtvaardigen zijn.
De rechtbank overweegt dat de mededeling is gedaan tijdens een gesprek op een receptie met de vader van eiseres en niet aan eiseres persoonlijk. Uit het bezwaarschrift van eiseres blijkt dat genm. [X] tijdens dit gesprek heeft medegedeeld dat hij voornemens was om met haar verzoek in te stemmen. Voorts is medegedeeld dat er nog naar de gevraagde bevorderingsdatum moest worden gekeken. Hieruit kan worden afgeleid dat genm. [X] positief tegenover het verzoek van eiseres stond en dat hij de intentie had om er mee in te stemmen. Nu de mededeling echter zag op een intentie en een beoordeling ter zake van de eventuele ingangsdatum nog diende plaats te vinden, is de rechtbank van oordeel dat van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging geen sprake is geweest. Derhalve kon eiseres aan de mededeling van genm. [X] niet zonder meer een vertrouwen ontlenen in de door haar gestelde zin.
5.4 Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres rechtens geen aanspraak kan maken op een bevordering tot kapitein per 26 juni 2003.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. E.S.G. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2008, in tegenwoordigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,