RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 08/9022
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: [eiser], eiser,
gemachtigde mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. H. Hanssen-Telman.
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1962 en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2 Op 12 maart 2008 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 maart 2008 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 maart 2008. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. C.F. Wassenaar, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig J.G. de Waard, tolk in de Engelse taal.
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 De gemachtigde van eiser heeft – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Gedurende de strafdetentie van eiser – van 9 juni 2007 tot 8 maart 2008 – heeft verweerder op 29 januari 2008 en 25 februari 2008 vertrekgesprekken met eiser gehouden. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 25 februari 2008 blijkt dat eiser zijn nationaal Nigeriaans paspoort heeft laten overbrengen. Omdat verweerder in de veronderstelling was dat dit paspoort verlopen was, heeft verweerder eiser op 6 maart 2008 gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten. Deze autoriteiten hebben verweerder erop gewezen dat het paspoort van eiser nog geldig is. Verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld door geen vlucht voor eiser naar Nigeria aan te vragen gedurende zijn strafrechtelijke detentie. Eiser heeft steeds aangegeven te willen vertrekken naar Nigeria. De bewaring is derhalve met ingang van de datum van inbewaringstelling onrechtmatig. Voorts zijn de overgebleven gronden van de maatregel van bewaring, zijnde veroordeling vanwege een strafbaar feit en de ongewenstverklaring, onvoldoende om de maatregel van de bewaring te kunnen dragen. Verweerder handelt bovendien onvoldoende voortvarend door pas op 26 maart 2008 een vlucht voor eiser naar Nigeria aan te vragen. De gemachtigde verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 oktober 2007 (JV 2007/542). Uit het faxbericht van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) van 12 maart 2008 blijkt daarbij dat eiser niet eerder is uitgezet omdat er op 18 maart 2008 een hoorzitting zou plaatsvinden. Eiser zat derhalve niet in bewaring om te worden uitgezet, maar om hem te kunnen horen in een andere procedure. Dat is in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (détournement de pouvoir). De gemachtigde verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2006 (JV 2006/278) en reeds overgelegde uitspraak van de rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 27 februari 2006 (AWB 06/6589). Eiser betwist dat met verweerder is overeengekomen dat hij niet zou worden uitgezet totdat hij gehoord is op zijn bezwaar inzake de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring op 18 maart 2008. In tegendeel. Eiser heeft aangegeven het land te willen verlaten en heeft voorgesteld de hoorzitting in Nigeria op de ambassade plaats te laten vinden.
3 Namens verweerder is het volgende – kort samengevat – aangevoerd. De hoofdofficier van justitie, die eiser in bewaring heeft gesteld, heeft telefonisch medegedeeld dat enkel de aangekruiste vakjes - en niet de zwart gekleurde vakjes - als gronden voor de maatregel van bewaring moeten worden gezien. Aan de maatregel van bewaring van eiser zijn dus de ongewenstverklaring van eiser en de veroordeling van eiser terzake een misdrijf ten grondslag gelegd. Deze gronden kunnen de maatregel dragen. Dat eiser in aansluiting op zijn strafontslag in bewaring is gesteld, dient niet als grond van de inbewaringstelling te worden gezien. Op 29 januari 2008 en 25 februari 2008 hebben vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden. Desgevraagd heeft verweerder niet met zekerheid kunnen stellen dat eiser op 6 maart 2008 bij de Nigeriaanse autoriteiten is gepresenteerd. Wel hebben de Nigeriaanse autoriteiten verweerder erop gewezen dat het paspoort van eiser een geldig paspoort is. Gelet hierop stelt verweerder zich op het standpunt te hebben voldaan aan de inspanningsverplichting. Mocht de rechtbank anders oordelen, dan stelt verweerder dat de enkele omstandigheid dat verweerder niet zou hebben voldaan aan zijn inspanningsverplichting, niet tot onrechtmatigheid van de bewaring dient te leiden, nu de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de daardoor geschonden belangen. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2002 (JV 2002/141). Voorts stelt verweerder voldoende voortvarend te handelen teneinde eiser uit te zetten. Verweerder heeft niet eerder dan op 26 maart 2008 een vlucht voor eiser naar Nigeria aangevraagd, omdat verweerder samen met de vorige advocaat van eiser, mr. M.F. Wijngaarden, is overeengekomen dat de uitzetting van eiser achterwege zal blijven totdat eiser op 18 maart 2008 is gehoord in het kader van zijn bezwaarprocedure terzake van de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring. Desgevraagd is medegedeeld door verweerder dat er geen stukken zijn die dit standpunt onderbouwen. Primair stelt verweerder dat deze omstandigheid voor rekening en risico van eiser dient te komen, nu eiser heeft ingestemd met deze afspraak. Subsidiair stelt verweerder dat, indien de rechtbank van oordeel is dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, een belangenafweging dient plaats te vinden en dat deze, gelet op de ongewenstverklaring van eiser en de criminele antecedenten, in het voordeel van verweerder dient uit te vallen. Verweerder heeft op 26 maart 2008 een vlucht naar Nigeria aangevraagd. De DT&V wenst nog een vertrekgesprek plaats te laten vinden, hetgeen op 26 maart 2008 in de middag zal plaatsvinden. Verweerder verwacht dat de vluchtdatum niet lang op zich zal laten wachten. Verweerder stelt ten slotte dat de tijdelijke belemmering voor uitzetting van eiser geen détournement de pouvoir oplevert. Desgevraagd heeft verweerder uitgelegd dat de DT&V met het faxbericht van 12 maart 2008 heeft bedoeld dat eiser niet verwijderbaar is, zolang de afspraak dat eiser niet zal worden uitgezet totdat hij is gehoord in het kader van zijn bezwaarprocedure, nog staat. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder niet kunnen aangeven waarom niet direct de dag na de hoorzitting een vlucht is geboekt.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 De rechtbank is van oordeel dat de twee overgebleven gronden van de inbewaringstelling, veroordeling vanwege een strafbaar feit en de ongewenstverklaring, de maatregel van bewaring kunnen dragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en dat ten aanzien van eiser het vermoeden bestaat dat hij zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
4.2 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder eerder vermelde uitspraak van 11 februari 2002 behelst paragraaf A6/5.3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 een inspanningsverplichting van verweerder om gedurende de strafrechtelijke detentie handelingen te verrichten ter voorbereiding van de uitzetting, zodat de inbewaringstelling ingevolge de Vw 2000 zoveel mogelijk wordt voorkomen. In dit verband stelt de rechtbank vast dat eiser van 9 juni 2007 tot 8 maart 2008 in strafdetentie heeft gezeten. Uit het verhandelde ter zitting en de ingezonden stukken is gebleken dat verweerder gedurende de strafdetentie van eiser op 29 januari 2008 en 25 februari 2008 vertrekgesprekken met eiser heeft gehouden. Op 25 februari 2008 heeft eiser zijn nationaal Nigeriaans paspoort overgelegd. Vervolgens hebben de Nigeriaanse autoriteiten op 6 maart 2008 medegedeeld dat het paspoort van eiser nog geldig is. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat de strafrechtelijke detentie van eiser op 8 maart 2008 afliep, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan zijn inspanningsverplichting tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser.
De rechtbank is niet gebleken dat eiser op 8 maart 2008 niet ter fine van uitzetting in bewaring is gesteld.
4.3 Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat sedert de inbewaringstelling van eiser niet eerder uitzettingshandelingen zijn verricht vanwege de afspraak tussen verweerder en de vorige gemachtigde van eiser dat de uitzetting van eiser achterwege zal blijven totdat eiser op 18 maart 2008 is gehoord in het kader van zijn bezwaarprocedure inzake de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring. De rechtbank stelt vast – los van de vraag of dit een grond is om de uitzetting uit te stellen – dat verweerder dit standpunt niet heeft onderbouwd aan de hand van documenten of dat dit anderszins aannemelijk is gemaakt. Uit het dossier blijkt daarentegen dat eiser de wens te kennen heeft gegeven terug te willen keren naar Nigeria. Immers, eiser heeft tijdens zijn gehoor ingevolge artikel 59 van de Vw 2000 medegedeeld dat hij terug wil keren naar zijn geboorteland. Dit blijkt ook uit het faxbericht van de DT&V van 12 maart 2008, waarin staat vermeld dat eiser heeft aangegeven dat hij zo snel mogelijk wenst terug te keren naar Nigeria en dat hij een geldig paspoort heeft.
De rechtbank overweegt voorts het volgende. Tussen partijen is niet in geding dat de verblijfsvergunning van eiser bij besluit van 10 mei 2007 is ingetrokken en dat eiser gelijktijdig ongewenst is verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Niet is in geschil dat het instellen van bezwaar tegen een ongewenstverklaring de rechtsgevolgen van het besluit niet opschort en eiser derhalve verwijderbaar is. Evenmin is in geschil dat eiser geen aanvraagprocedure om een verblijfsvergunning heeft lopen. De rechtbank stelt evenwel vast dat in het eerdergenoemde faxbericht van DT&V van 12 maart 2008 aan de gemachtigde van eiser staat, dat eiser in verband met een lopende aanvraag op 18 maart 2008 zal worden gehoord en dat hij om die reden niet verwijderbaar is. Blijkens dit faxbericht is aan eiser medegedeeld dat hij eerst zijn lopende aanvraag moet intrekken alvorens een vlucht wordt geregeld. Gelet op de inhoud van dit faxbericht is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van onjuiste informatie niet is overgegaan tot het verrichten van handelingen teneinde eiser uit te zetten.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld teneinde de uitzetting van eiser te realiseren. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een belangenafweging.
4.4 Gelet op het faxbericht van 12 maart 2008, waaruit blijkt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet verwijderbaar zou zijn, omdat hij een aanvraagprocedure had lopen, is de rechtbank van oordeel dat voortzetting van de maatregel van bewaring met ingang van 12 maart 2008 in strijd is met de Vw 2000. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat verweerder eiser vóór 12 maart 2008 anders dan ter fine van uitzetting in bewaring heeft gesteld. Nu de inbewaringstelling reeds met ingang van 12 maart 2008 onrechtmatig dient te worden geacht, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de grief dat verweerder eiser niet heeft uitgezet om tijdens de hoorzitting van 18 maart 2008 te worden gehoord.
4.5 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 28 maart 2008.
4.6 Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen vanaf 12 maart 2008. De te vergoeden schade komt daarmee op een bedrag van
€ 1.120,-- (16 X € 70,--).
4.7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 28 maart 2008;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 1.120,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D.H. Hamburger, rechter, en door deze en G.F. Meiland, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 28 maart 2008.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.