vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 274920 / HA ZA 06-3482
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. M. Jongkind,
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. I.B.Th. van Groningen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Nationale-Nederlanden genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 12 oktober 2006;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- het pleidooi en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiseres] is zelfstandig rijschoolhoudster.
2.2. [eiseres] heeft met ingang van 1 november 2004 met Nationale-Nederlanden een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten onder polisnummer [nummer].
2.3. Op de onder 2.2. vermelde verzekeringsovereenkomst zijn de Polisvoorwaarden
Arbeidsongeschiktheidsverzekering volgens polismantel 440-04 van toepassing. Deze voorwaarden luiden, voor zover van belang, als volgt:
"(...)Omschrijving van de dekking
(...)
Artikel 5 Arbeidsongeschiktheid
Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake indien er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan waardoor verzekerde voor tenminste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep.
(...)
EXTRA DEKKINGEN
(...)
Artikel 25 Zwangerschapsuitkering
Verzekerden die tenminste 6 maanden zwanger zijn en 90 dagen voor de uitgerekende bevallingsdatum langer dan 2 jaar bij de maatschappij zijn verzekerd (...) kunnen aanspraak maken op een bevallingsuitkering (...)"
2.4. [eiseres] is in maart 2005 zwanger geraakt en op 11 januari 2006 bevallen van een dochter.
2.5. [eiseres] heeft bij brief d.d. 12 januari 2006 Nationale-Nederlanden verzocht aan
haar op grond van voormelde arbeidsongeschiktheidsverzekering een zwangerschaps-uitkering toe te kennen.
2.6. Bij brief d.d. 30 januari 2006 heeft Nationale-Nederlanden voormeld verzoek
afgewezen op de grond dat niet voldaan was aan de voorwaarde van artikel 25 van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden, inhoudende dat de vrouwelijke verzekeringnemer ten minste twee jaar, gerekend vanaf drie maanden voor de bevallingsdatum, verzekerd moet zijn.
2.7. In de Algemene wet gelijke behandeling (hierna: AWGB) is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. direct onderscheid: onderscheid tussen personen op grond van (...) geslacht (...);
(...)
2. Onder direct onderscheid op grond van geslacht wordt mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.
(...)
Artikel 7
1. Onderscheid is verboden bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten (...) indien dit geschiedt:
a. in de uitoefening van een beroep of bedrijf;(...)"
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van Nationale-Nederlanden tot betaling van € 5.034,26, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten, waaronder de buitengerechtelijke incassokosten ad € 783,74 alsmede de nakosten ad € 131,00 danwel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, € 199,00, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. Hiertoe stelt zij dat Nationale-Nederlanden, door in artikel 25 van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden voor de zwangerschapsuitkering een wachttermijn van twee jaar te hanteren, een verboden onderscheid maakt op grond van geslacht. Volgens [eiseres] is dit beding daarom, voorzover het de wachttermijn van twee jaar betreft, nietig, althans vernietigbaar. Hieruit volgt dat zij recht heeft op de in de polis bedoelde zwangerschapsuitkering.
3.3. Nationale-Nederlanden voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna,
voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. De kern van het geschil betreft de vraag of Nationale-Nederlanden, met het hanteren van de wachttermijn voor het recht op uitkering bij zwangerschap, opgenomen in artikel 25 van de voorwaarden, een verboden onderscheid maakt naar geslacht.
4.2. [eiseres] stelt dat de betreffende voorwaarde in strijd is met de artikelen 1 en 7 van de AWGB en daarmee, op de voet van artikel 9 AWGB, nietig is. Zij stelt hiertoe onder meer dat zwangerschap en bevalling moet worden gelijkgesteld met 'ziekte' en daarmee valt onder het begrip 'arbeidsongeschiktheid'. Volgens [eiseres] biedt Nationale-Nederlanden een arbeidsongeschiktheidsverzekering aan waarin louter voor zwangeren een wachttijd van twee jaar wordt gehanteerd. Dat is niet toegestaan, aldus [eiseres]. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [eiseres] verwezen naar een aantal uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling (hierna: CGB).
4.3. Nationale-Nederlanden stelt onder meer dat arbeidsongeschiktheid enerzijds en zwangerschap en bevalling anderzijds twee van elkaar te onderscheiden risico's zijn. Bij het aanbieden van een arbeidsongeschiktheidsverzekering die dekking biedt voor beide risico's kunnen derhalve verschillende voorwaarden worden gehanteerd, zonder dat daarbij een verboden onderscheid wordt gemaakt in de zin van voormelde bepalingen van de AWGB. In dit verband verwijst Nationale-Nederlanden naar de definitie in artikel 5 van polisvoorwaarden, waaruit volgt dat van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis uitsluitend sprake is indien er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan waardoor de verzekerde ongeschikt is om werkzaamheden te verrichten. Een normale zwangerschap voldoet niet aan die definitie en leidt dus niet tot arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis, zo stelt Nationale-Nederlanden. Ook overigens kunnen zwangerschap en ziekte volgens haar niet met elkaar gelijk gesteld worden.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat het Nationale-Nederlanden als verzekeraar in beginsel vrij staat om een bepaald risico ter verzekering aan te bieden en eventueel daaraan beperkende voorwaarden te verbinden. Deze contractsvrijheid wordt beperkt door het verbod van discriminatie zoals onder meer geformuleerd in de AWGB. Uit artikel 1 en artikel 7 lid 1 onder a van de AWGB volgt dat het maken van onderscheid op grond van geslacht bij het aanbieden van een dienst in de uitoefening van beroep of bedrijf verboden is. Het aanbieden van een arbeids-ongeschiktheidsverzekering door Nationale-Nederlanden valt onder de reikwijdte van artikel 7 AWGB, nu dit geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
4.5. Anders dan Nationale-Nederlanden betoogt is het enkele feit dat zwangerschap niet valt onder de definitie van 'arbeidsongeschiktheid' zoals geformuleerd in artikel 5 van de polisvoorwaarden, bij de beantwoording van deze vraag niet doorslaggevend. Een andere opvatting zou er immers toe leiden dat de wijze waarop de verzekeraar de polisvoorwaarden formuleert, beslissend is voor beantwoording van de vraag of deze verzekeraar al dan niet een verboden onderscheid op grond van geslacht maakt bij het aanbieden van de betreffende verzekering.
4.6. Zwangerschap, bevalling en het biologisch moederschap van een pasgeborene vormen een unieke toestand die naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gelijkgesteld met ziekte. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de daarbij behorende uitkering dienen dan ook een ander, ruimer doel dan de uitkering wegens ziekte. Bij de uitkering in verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof staat immers voorop de bijzondere relatie tussen moeder en kind tijdens de periode na de zwangerschap en de bevalling, alsmede het voorkomen en beperken van gezondheidsrisico's van zowel de moeder als het kind, en met het oog daarop de onwenselijkheid om te werken. Bij de uitkering wegens ziekte gaat het uitsluitend om het compenseren van inkomensverlies vanwege de onmogelijkheid om te werken. Dat er tijdens een normale zwangerschap en bevalling een (zeer) tijdelijke onmogelijkheid is tot werken wegens fysieke beperkingen, doet aan dit onderscheid niet af.
4.7. Voor deze opvatting vindt de rechtbank bevestiging in het arrest d.d. 27 oktober 1998, C-411/96 van het Hof van Justitie voor de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) (NJ 1999,518, Boyle). Het HvJ EG overweegt te dien aanzien als volgt:
"(...)40. Zoals de gemeenschapswetgever bij de vaststelling van richtlijn 92/85 [ de zwangerschapsrichtlijn (toevoeging rechtbank)] heeft erkend, verkeert een werkneemster tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie in een bijzonder kwetsbare situatie, die het noodzakelijk maakt dat haar een recht op zwangerschapsverlof wordt verleend, welke situatie in het bijzonder tijdens dit verlof echter niet kan worden gelijkgesteld met die van een man, of van een vrouw die ziekteverlof geniet.
41. Doel van het zwangerschapsverlof is immers niet alleen de bescherming van de biologische gesteldheid van de vrouw tijdens en na de zwangerschap, maar ook bescherming van de bijzondere relatie tussen moeder en kind tijdens de periode na de zwangerschap en de bevalling.(...)"
Dat zwangerschap niet vergelijkbaar is met de toestand van ziekte is door het HvJ EG in een aantal arresten herhaald, onder andere in het arrest d.d. 8 september 2005 (C-191/03, NJ 2006, 299 (McKenna)). Hoewel deze uitspraken van het HvJ EG zijn gedaan in de context van een arbeidsrelatie waarbij de bescherming van de vrouw ten opzichte van de werkgever voorop staat ziet de rechtbank geen aanleiding om voor de beantwoording van dezelfde, principiële vraag naar de aard van zwangerschap en bevalling en het doel van het daarbij behorende verlof in het kader van de relatie tussen de zelfstandige verzekerde en de verzekeraar een andere maatstaf aan te leggen.
4.8. Voormelde opvatting vindt voorts bevestiging in de Memorie van Toelichting bij de Wet arbeid en zorg (MvT, Kamerstukken 2000-2001, nr 27207), waarin uitdrukkelijk wordt overwogen dat zwangerschap en bevalling niet kunnen worden gelijkgesteld met ziekte. Met de introductie van de Wet arbeid en zorg in 2001 is er om die reden voor gekozen om de regeling omtrent zwangerschaps- en bevallingsuitkering niet samen te laten vallen met de regelingen omtrent ziekte, en deze op te nemen in een wet waarin allerlei vormen van zorgverlof zijn ondergebracht:
"(...)3.2.1 (...) De notie dat zwangerschap en bevalling niet gelijkgesteld kan worden met ziekte heeft er toe geleid dat de bevalling vanaf 1994 binnen de ZW een aparte grondslag vormt voor toekenning van ziekengeld en dat zwangerschap en bevalling vanaf 1996 niet meer gelijkgesteld wordt met ziekte. (...) Het onderbrengen van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering in een aparte wet, de Wet arbeid en zorg, ligt in het verlengde van deze ontwikkeling. (...)"
4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het recht op uitkering op grond van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en het recht op uitkering wegens zwangerschap en bevalling van elkaar te onderscheiden uitkeringen zijn. Deze uitkeringen bieden dekking tegen risico's van verschillende aard. De beoordeling van de vraag of Nationale-Nederlanden bij het aanbieden van een verzekering die deze beide risico's dekt, in strijd met de AWGB een verboden onderscheid op grond van geslacht maakt, dient dan ook voor ieder van deze risico's afzonderlijk plaats te vinden. De op zichzelf staande dekking van het risico van zwangerschap en bevalling met daarin de beperkende voorwaarde zoals geformuleerd in artikel 25 wordt alleen aan vrouwen aangeboden. Daarmee wordt derhalve geen verboden onderscheid tussen vrouwen en mannen gemaakt.
4.10. Met betrekking tot het beroep van [eiseres] op jurisprudentie van de CGB stelt de rechtbank voorop dat zij zich onafhankelijk hiervan een oordeel dient te vormen. Hoewel er in de door [eiseres] genoemde uitspraken van de CGB geen sprake is van identieke feiten en omstandigheden als in het onderhavige geval, is wel dezelfde rechtsvraag aan de orde. De rechtbank ziet gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5. t/m 4.9. is overwogen aanleiding om van het oordeel van de CGB af te wijken.
4.11. De slotsom luidt dat Nationale-Nederlanden met het hanteren van voormelde wachttermijn geen ongeoorloofd onderscheid maakt op grond van geslacht. De clausule van artikel 25 van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden is dan ook niet (gedeeltelijk) nietig of vernietigbaar. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] niet voldoet aan de daarin geformuleerde voorwaarden. Zij heeft daarom geen aanspraak op een zwangerschapsuitkering. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.12. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Nationale-Nederlanden worden begroot op:
- veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Nationale-Nederlanden tot op heden begroot op € 1.832,00;
- verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D.M. Thierry, I.P.A. van Engelen en A.C. Olland en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2008.