ECLI:NL:RBSGR:2008:BC9664

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/9999, 08/9997
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag asiel en procedurele zorgvuldigheid in vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door een Somalische verzoekster, die eerder een afwijzing heeft ontvangen. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 11 april 2008 uitspraak gedaan in het kader van een voorlopige voorziening en de bodemzaak. De verzoekster heeft een rapport van contra-expertise van De Taalstudio ingediend, dat niet eerder kon worden overgelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de procedurele zorgvuldigheid niet is nageleefd, omdat de verzoekster niet de gelegenheid heeft gekregen om te reageren op het weerwoord van Bureau Land en Taal. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het besluit van de Staatssecretaris van Justitie niet voldoende zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ook proceskostenveroordelingen uitgesproken, maar het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van procedurele zorgvuldigheid in het vreemdelingenrecht, vooral bij herhaalde aanvragen waar nieuw bewijs wordt ingebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers:
AWB 08/9999 (verzoek)
AWB 08/9997 (beroep)
Datum uitspraak: 11 april 2008
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[verzoekster],
geboren op [datum] 1980,
v-nummer [nummer],
van Somalische nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde mr. P. Scholtes,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2008 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 13 maart 2008 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Ter Apel. Verzoekster heeft daartegen op 19 maart 2008 beroep ingesteld. Verzoekster is meegedeeld dat zij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 19 maart 2008 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 april 2008. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. van Zijl.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.
4. Ingevolge artikel 4:6 van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt ingediend.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten en omstandigheden worden vermeld.
5. Op 22 mei 2006 heeft verzoekster een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 22 mei 2006 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is op 13 juni 2006 door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam gegrond verklaard. Bij besluit van 5 december 2006 is de aanvraag afgewezen. Dit besluit is door verweerder bij brief van 8 december 2006 ingetrokken.
Bij besluit van 8 maart 2007 heeft verweerder de aanvraag weer afgewezen. Dat besluit staat na de uitspraak van de rechtbank van 15 november 2007, waarbij het ingediende beroep niet-ontvankelijk is verklaard, in rechte vast. Onderhavige aanvraag is derhalve een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
6. In geval van een herhaalde aanvraag moet de rechter direct treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) ten grondslag zijn gelegd. Dit leidt slechts uitzondering, indien sprake is van een voor verzoekster relevante wijziging van recht of indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland, JV 1998/45) voordoen.
7. Ontwikkelingen in de rechtspraak zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden. De enkele omstandigheid dat verweerder ná het besluit van maart 2007 enkele beleidsmatige consequenties heeft getrokken uit de Salah Sheekh uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die overigens dateert van vóór dat besluit, geeft daarom geen grond voor het oordeel dat reeds daarom sprake is van een wijziging van recht.
Voor zover een beroep is gedaan op artikel 15, aanhef en onder c van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn), is die bepaling in verhouding tot het besluit van maart 2007 geen nieuw recht.
8. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen ná het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat besluit rust.
9. In de eerdere procedure was het voornemen tot afwijzing van 23 oktober 2006 in overwegende mate gebaseerd op het resultaat van een in opdracht van verweerder uitgevoerde taalanalyse door Sprakab, een Scandinavisch bureau.
Naar aanleiding van dit voornemen heeft de gemachtigde uitstel gevraagd voor het indienen van verzoeksters zienswijze en medegedeeld, dat verzoekster een tegenonderzoek wil laten uitvoeren. Verweerder heeft bij brief van 13 december 2006 aangegeven dat aan een viertal voorwaarden moet zijn voldaan, wil verder uitstel worden verleend voor het indienen van een rapport van contra-expertise op een taalanalyse. Vervolgens heeft verzoekster op 4 januari 2007 op basis van een brief van de Taalstudio verzocht om uitstel tot 16 april 2007 voor het overleggen van een plan van aanpak en tot 9 juli 2007 voor het overleggen van een rapport van contra-expertise.
Verweerder heeft verzoekster bij brief van 12 januari 2007 vervolgens uitstel verleend tot 9 april 2007 en verder uitstel van die voorwaarden afhankelijk gesteld.
Omdat op 22 januari 2007 door de vreemdelingendienst aan verweerder is gemeld dat verzoekster is vertrokken tijdens de procedure voor het ingaan van de vertrektermijn is vervolgens de aanvraag wegens dit vertrek met onbekende bestemming afgewezen.
10. Bij brief van 31 januari 2008 heeft "De Taalstudio" aan de gemachtigde van verzoekster een rapport van contra-expertise doen toekomen, gedateerd 28 januari 2008. Dit rapport is aan de herhaalde aanvraag als nieuw bewijsmiddel ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft dit rapport voorgelegd aan het Bureau Land en Taal, dat gedateerd 17 maart 2008 een weerwoord tegen dat rapport heeft ingediend bij verweerder.
Dit weerwoord is mede ten grondslag gelegd aan het voornemen van 17 maart 2008 tot afwijzing van de aanvraag van 13 maart 2008.
Verzoekster heeft op 19 maart 2008 haar zienswijze ingediend, waarin zij heeft medegedeeld dat zij zich niet kan verenigen met het weerwoord van het Bureau Land en Taal, aangevoerd dat zij in staat moet worden gesteld om "De Taalstudio" een reactie te vragen op dit weerwoord en verzocht de aanvraag niet af te doen in het Aanmeldcentrum.
11. De eerste vraag die moet worden beantwoord, is, of het rapport "nieuw" is. Die vraag moet bevestigend beantwoord worden, omdat uit de in rechtsoverweging 9 besproken stukken volgt, dat dit rapport niet eerder dan medio juni 2007 klaar had kunnen zijn en dus nooit vóór het besluit van 8 maart 2007 overgelegd had kunnen zijn. Dat dit rapport niet vóór 8 maart 2007 is overgelegd, kan verzoekster dus niet verweten worden.
12. Vervolgens is de vraag aan de orde of op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat besluit rust.
13. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vormt dit rapport een inhoudelijk begin van (tegen)bewijs, dat in beginsel af kan doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat besluit rust.
14. In het weerwoord op de contra-expertise van het Bureau Land en Taal van 17 maart 2008 staat onder meer dat de contra-expertise niet voldoet aan de eisen die gesteld mogen worden en dat de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de anonieme contra-expert niet kan worden vastgesteld.
Verweerder heeft hier een punt; dat niet bekend is wie het onderzoek heeft uitgevoerd, doet substantieel af aan de bewijskracht van dat rapport.
Een reactie van De Taalstudio op het weerwoord was ten tijde van het onderzoek ter zitting evenwel nog niet beschikbaar en kon binnen de korte tijd tussen voornemen en besluit, en zitting ook nog niet beschikbaar zijn.
Dat brengt de voorzieningenrechter tot de slotsom, dat thans nog geen definitief oordeel gegeven kan worden over de in rechtsoverweging 12 genoemde vraag. De procedurele zorgvuldigheid vereist, dat verzoekster een redelijke termijn de gelegenheid krijgt om de identiteit van de onderzoeker te onthullen en inhoudelijk te reageren op het weerwoord.
Die termijn heeft verweerder haar in de Aanmeldcentrumprocedure niet gegeven.
15. Vervolgens is de vraag aan de orde of de procedurele zorgvuldigheid moet leiden tot toewijzing van het verzoek, zodat verzoekster hangende de behandeling van het beroep de gelegenheid heeft met een weerwoord te komen, of tot vernietiging van het besluit.
Omdat verweerder de aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgedaan in de Aanmeldcentrumprocedure en verzoekster geen redelijke termijn heeft gegeven om te reageren op het weerwoord, wat hij, zoals volgt uit rechtsoverweging 14, wel had moeten doen, oordeelt de voorzieningenrechter, dat het besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid.
Deze handelwijze van verweerder brengt ook mee, dat de rechter niet op efficiënte wijze met behoud van de vereisten van procedurele zorgvuldigheid het in de Aanmeldcentrumprocedure tot stand gekomen besluit kan toetsen.
16. Het voorgaande leidt tot de conclusie, dat het beroep gegrond is wegens schending van het vereiste dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 van de Awb). Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank ziet thans geen grondslag voor toewijzing van € 800,00 exclusief BTW wegens de aan De Taalstudio te vergoeden kosten van een reactie op het weerwoord. Dat is geen schade die in verband staat met de vernietiging van het besluit. Bovendien rust de bewijslast op haar en niet op verweerder. Overigens heeft verzoekster ter vergoeding daarvan een aanvraag bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers gedaan.
17. Gelet op het besluit in beroep bestaat geen belang bij het verzoek. Omdat het in de Aanmeldcentrumprocedure gegeven besluit is vernietigd en daarmee de aanvraagfase herleeft, mag er immers van worden uit gegaan, dat verzoekster zal worden opgevangen. Betreffende schade is overigens niets concreets gesteld.
Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 19 maart 2008;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in het beroep in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 322,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan verzoekster;
wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af;
veroordeelt verweerder in het verzoek in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2008 in tegenwoordigheid van mr. I.L. Puister als griffier.
de griffier
de voorzieningenrechter?