ECLI:NL:RBSGR:2008:BC9454

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/9745
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Irak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 april 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Irakese vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie had op 24 januari 2008 de maatregel van bewaring opgelegd, die tot op heden voortduurt. Eiser heeft op 18 maart 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Tijdens de zitting op 31 maart 2008 heeft eiser, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.M.J. Lubbers, zijn bezwaren tegen de maatregel toegelicht. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.H.H.P.M. Kelderman, heeft gesteld dat er zicht op uitzetting bestaat, verwijzend naar recente uitzettingen naar Irak op 10 en 17 maart 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat uitzettingen naar Irak kennelijk zijn hervat en dat er geen grond is om aan te nemen dat de uitzetting van eiser met een EU-document niet mogelijk is. De rechtbank heeft de stelling van eiser dat er geen zicht op uitzetting is, verworpen, ondanks het feit dat er gedurende een lange periode geen uitzettingen naar Noord-Irak hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel, ondanks de onduidelijkheid over de medewerking van de vreemdeling aan de uitzetting.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 08/9745
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
alias [naam],
geboren op [geboortedatum],
alias [naam],
geboren op [geboortedatum],
van Irakese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. J.M.J. Lubbers, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 24 januari 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel duurt tot op heden voort.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 18 maart 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 31 maart 2008. Eiser is verschenen, bij zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. C.H.H.P.M. Kelderman
1.5. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Bij fax van 3 april 2008 heeft verweerder aan dit verzoek voldaan en eiser heeft op 7 april 2008 een reactie hierop gegeven. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend voor het achterwege blijven van
een nader onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft daarop bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 7 april 2008.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat daarbij is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring rechtmatig zijn. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in zijn asielzaak op 8 april 2008 bij de rechtbank behandeld zullen worden en kans van slagen hebben. Voorts heeft eiser aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, nu er al een jaar geen gedwongen uitzettingen naar Noord-Irak plaatsvinden en de vlucht van 11 februari 2008 is geannuleerd.
2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat er wel zicht op uitzetting bestaat. Hiertoe heeft verweerder verklaard dat er wel uitzettingen hebben plaatsgevonden naar Irak en wel op 10 maart en 17 maart 2008. In de beantwoording van de vragen van de rechtbank heeft verweerder aangegeven dat de Noord-Irakees die op 10 maart 2008 is verwijderd in het bezit was van een door de Iraakse ambassade afgegeven laissez passer. De Noord-Irakees die op 17 maart 2008 is verwijderd, is vertrokken met een EU staat en een verlopen laissez passer. In beide gevallen was volgens verweerder sprake van een gedwongen vertrek nu bij uitzetting te allen tijde sprake is van gedwongen vertrek. Verder heeft verweerder aangegeven dat de volgende verwijdering in voorbereiding is, maar dat er nog geen concrete datum is.
2.4. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de door verweerder verstrekte informatie, niet meer worden gezegd dat er geen zicht bestaat op uitzetting van eiser op afzienbare termijn. Weliswaar hebben gedurende een lange periode geen uitzettingen naar Noord-Irak plaatsgevonden, maar gezien de twee uitzettingen op 10 en 17 maart jl. moet vooralsnog worden aangenomen dat deze inmiddels weer zijn hervat. Op 27 februari 2008 is eiser gepresenteerd bij de Iraakse autoriteiten. Bij die gelegenheid is geconstateerd dat eiser Irakees is. Een laissez passer is echter niet verstrekt. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat geprobeerd zal worden eiser uit te zetten met een EU document. Gezien de door verweerder verstrekte inlichtingen is er vooralsnog geen grond om aan te nemen dat eiser niet op een EU document kan worden uitgezet. Voor zover eiser stelt dat geen uitzettingen naar Noord-Irak hebben plaatsgevonden zonder de medewerking van de vreemdeling, merkt de rechtbank op dat uit de nagezonden informatie van verweerder inderdaad niet is gebleken in hoeverre de uitgezette Irakezen medewerking hebben verleend aan de uitzetting. Voor zover uitzetting zonder de medewerking van de vreemdeling niet mogelijk zou zijn, is daarin echter geen grond gelegen om de maatregel wegens het ontbreken van zicht op uitzetting onrechtmatig te achten. Of eiser al dan niet zijn medewerking aan de uitzetting zal geven, is immers een onzekere gebeurtenis in de toekomst waar thans nog niet op kan worden vooruitgelopen.
2.5. Evenmin kan worden vooruitgelopen op de uitkomst van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de asielzaak van eiser. De enkele stelling dat deze kans van slagen hebben, is daartoe onvoldoende.
2.6. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.W. Karsowidjojo als griffier op 8 april 2008.
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
Afschrift verzonden: