ECLI:NL:RBSGR:2008:BC9262

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-7742
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van Iraanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 maart 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortzetting van de vreemdelingenbewaring van een Iraanse eiser. De rechtbank diende te beoordelen of er voldoende zicht op uitzetting bestond, gezien de omstandigheden dat de Iraanse autoriteiten alleen een laissez-passer verstrekken op basis van originele documenten en de eiser geen actie onderneemt om deze documenten te verkrijgen. De rechtbank overweegt dat van de eiser verwacht mag worden dat hij al het mogelijke doet om in het bezit te komen van de benodigde documenten. De rechtbank concludeert dat het niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het verkrijgen van het originele Iraanse paspoort, dat zich bij de echtgenote van eiser in de Verenigde Staten bevindt, onmogelijk is. De rechtbank stelt vast dat er nog steeds mogelijkheden zijn voor de eiser om de benodigde documenten te verkrijgen, en dat de voortzetting van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond is voor toewijzing van een dergelijk verzoek. De rechtbank benadrukt dat de voortzetting van de bewaring niet als een vorm van gijzeling mag worden beschouwd, zolang er nog zicht op uitzetting is.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/7742
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2008
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1977,
van Iraanse nationaliteit,
verblijvende te Dordrecht in de penitentiaire inrichting (detentieboot),
eiser,
gemachtigde mr. M.R. van der Linde,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. P.M.W. Jans.
Procesverloop
Op 14 januari 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 28 januari 2008 en 26 februari 2008 zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 3 maart 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 5 maart 2008 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van diezelfde datum.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 maart 2008, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is - kort weergegeven - aangevoerd dat onduidelijk is waar verweerder de stelling op baseert dat eiser in het bezit is van documenten en dat eiser deze niet ter beschikking wil stellen. Het is mogelijk dat gedoeld wordt op een door eiser in de asielprocedure overgelegd vals Italiaans document, met welk document eiser destijds heeft gereisd. Eiser heeft in de asielprocedure echter direct gemeld dat dit een vals document betreft. Bovendien is in de asielprocedure niet aan de identiteit van eiser getwijfeld. Nu er geen (andere) documenten zijn, bestaat er geen reëel perspectief op uitzetting.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erop gewezen dat de laissez passer-aanvraag niet, zoals ter zitting van de rechtbank op 19 februari 2008 is medegedeeld, op 6 februari 2008 is verzonden naar de laissez passer-kamer, maar op 19 januari 2008. Op 6 februari 2008 is de aanvraag doorgestuurd naar de Iraanse autoriteiten. De aanvraag loopt en deze maand zal er worden gerappelleerd. Voorts heeft de regievoerder het asieldossier van eiser opgevraagd en bestudeerd. Daarbij is gebleken dat eiser tijdens de asielprocedure heeft verklaard dat zijn echtgenote in Amerika een origineel paspoort van eiser heeft. Eiser heeft destijds ook verklaard dat hij dit document niet wilde overleggen, omdat hij vreesde naar Iran uitgezet te zullen worden. Voor wat betreft het zicht op uitzetting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat vrijwillige terugkeer naar Iran altijd mogelijk is. Gedwongen terugkeer is echter alleen mogelijk indien verweerder de beschikking heeft over een document van de vreemdeling. Op dit document wordt dan een laissez-passer verstrekt.
4. Namens eiser is betoogd dat verweerder verzuimd heeft eiser te confronteren met de door hem in de asielprocedure afgelegde verklaringen omtrent het bezit van een document. Uit het vervolgdossier blijkt immers dat de echtgenote van eiser niets met hem te maken wil hebben en niets voor hem wil doen. Er zit derhalve geen enkel realiteitsgehalte in wat verweerder ten aanzien van het bezit van documenten naar voren heeft gebracht. Nu er geen document is, bestaat er geen enkel perspectief op uitzetting, aldus eisers gemachtigde.
5. De vraag die de rechtbank thans dient te beantwoorden is in hoeverre met de hiervoor gegeven omstandigheden – kort gezegd: de Iraanse autoriteiten verstrekken alleen een laissez- passer op basis van originele documenten, eiser kan of wil geen actie ondernemen om deze te verkrijgen – zicht op uitzetting ontbreekt. Alsdan is voortzetting van de bewaring immers strijdig met artikel 59 van de Vw 2000.
Bij de beoordeling van het zicht op uitzetting dienen naar het oordeel van de rechtbank alle relevante omstandigheden te worden betrokken, zoals enerzijds het handelen van verweerder, maar anderzijds ook de meewerkendheid van eiser.
Zoals neergelegd in de Awb alsmede op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling staat vast dat van eiser al het mogelijke mag worden verwacht om in het bezit te komen van documenten. Dat hij dat thans niet of onvoldoende doet wil op zich nog niet zeggen dat daarmee het zicht op uitzetting is komen te vervallen. Niet valt uit te sluiten dat eiser naarmate de bewaring voortduurt op een manier die thans nog niet voorzienbaar is of om andere hem moverende redenen alsnog kans ziet een document te verkrijgen of alsnog besluit daartoe handelingen te verrichten. Op enig moment zal tijdens de voortduring van de bewaring eisers weigering (voldoende) mee te werken hem echter niet langer kunnen worden tegengeworpen, om te voorkomen dat de bewaring om oneigenlijke redenen – als een vorm van gijzeling – zal worden voortgezet. Dat moment is in het onderhavige geval echter nog niet bereikt.
Vast staat dat eiser tijdens het nader gehoor in zijn asielprocedure heeft verklaard dat zijn in de Verenigde Staten verblijvende echtgenote in het bezit is van het originele Iraanse paspoort van eiser. Aannemelijk is dat de Iraanse autoriteiten een laissez-passer zullen verstrekken indien eiser dit paspoort overlegt. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het in handen krijgen van dit paspoort niet mogelijk is. Ook is niet gebleken dat eiser niet aan andere documenten, bijvoorbeeld een geboorte-akte, op basis waarvan eveneens een laissez-passer zou kunnen worden verstrekt, kan komen.
6. Gelet op het voorgaande kan vooralsnog niet gesteld worden dat er onvoldoende zicht op uitzetting bestaat. Evenmin kan worden gesteld dat door verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser wordt gewerkt.
7. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat het voortduren van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
8. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
10. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf als rechter in tegenwoordigheid van G.C.A. Dingemans Wierts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2008.