RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2008
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1973,
nationaliteit Soedanese,
verblijvende te Zeist in het detentiecentrum,
eiser,
gemachtigde mr. R. Veerkamp,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. J.C.O. Stiphout.
Op 22 juni 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 10 juli 2007, 3 augustus 2007, 5 september 2007, 13 september 2007, 5 oktober 2007, 1 november 2007, 30 november 2007, 8 januari 2008 en 12 februari 2008, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 19 maart 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 25 maart 2008 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 27 maart 2008.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 april 2008, waar eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is - kort weergegeven - aangevoerd dat, nu er sinds 14 januari 2008 niets relevants meer is gedaan, het voortduren van de bewaring niet langer als rechtmatig is te achten. Voorts is betoogd dat, nu de bewaring langer dan negen maanden duurt, de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen.
3. Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank - laatstelijk - bij uitspraak van 12 februari 2008 de voortzetting van de bewaring nog altijd rechtmatig geacht.
4. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder op 6 februari 2008 met eiser een vertrekgesprek heeft gevoerd, waarbij eiser in de gelegenheid is gesteld te bellen met de Soedanese consul. Eiser heeft aangegeven zonder bijzijn van anderen met de consul te willen bellen. Op 3 maart 2008 is eiser bezocht door zijn regievoerder. Eiser heeft aangegeven nog niet te hebben gebeld met de Soedanese ambassade en zelf te willen bepalen wanneer hij dat zal doen. Verweerder heeft op 2 april 2008 getracht met eiser een vertrekgesprek te voeren. Eiser weigerde te praten.
5. De vraag die thans ter beantwoording voorligt is of niettegenstaande het voorgaande, het feit dat de bewaring meer dan negen maanden voortduurt, ertoe dient te leiden dat de door verweerder te maken belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord, nu geen sprake is van criminele antecedenten noch van ongewenstverklaring. De omstandigheid dat eiser het in het kader van de uitzetting te verrichten onderzoek heeft gefrustreerd acht de rechtbank in dat verband onvoldoende om de bewaring na een periode van negen maanden nog langer te laten voortduren. De bewaring van eiser moet derhalve met ingang van 22 maart 2008 onrechtmatig worden geacht.
6. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in beginsel gronden van billijkheid aanwezig om eiser een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding het verzoek van verweerder tot matiging van de schadevergoeding te honoreren. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser geen medewerking heeft verleend aan de taalanalyse. Voorts heeft eiser volhard in zijn Soedanese nationaliteit, terwijl uit de taalanalyse is gebleken dat hij eenduidig te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Nigeria. Verder heeft eiser geweigerd contact op te nemen met de Soedanese ambassade. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 april 2005 (JV 2005/233), is de rechtbank van oordeel dat er aanleiding bestaat de schadevergoeding te matigen tot nihil.
7. Wel acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 483,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
• 0,5 punt voor het indienen van een reactie op de voortgangsrapportage;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
8. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
9. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 9 april 2008;
- stelt het bedrag van de schadevergoeding op nihil;
- veroordeelt verweerder in de door de eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 483,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2008.