ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8956

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/9499 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandslening op grond van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een lening die aan eisers is verstrekt op basis van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (Bbz 2004). De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 22 januari 2008 uitspraak gedaan in het geding tussen eisers, [X.] en [X-Y.], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reeuwijk. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 oktober 2004, waarbij een bedrag van € 83.592,92 aan bijstandslening en € 21.107,23 aan achterstallige rente werd teruggevorderd. Dit besluit werd door verweerder op 18 november 2005 ongegrond verklaard, waarna eisers beroep instelden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten tot het verstrekken van de lening zijn genomen onder de werking van de Abw en het Bbz. De rechtbank oordeelt dat verweerder op grond van artikel 40 van het Bbz 2004 gehouden was tot terugvordering over te gaan, omdat eisers niet voldaan hebben aan hun rente- en aflossingsverplichtingen. De rechtbank heeft geen dringende redenen gevonden op basis waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien. De argumenten van eisers, waaronder de lange duur van de afwikkeling van hun faillissement en het ontbreken van opdrachten voor hun detacheringsbureau, zijn door de rechtbank niet als dringende redenen erkend.

De rechtbank concludeert dat het besluit tot terugvordering van bijstand terecht is gehandhaafd en verklaart het beroep van eisers ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/9499 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[X.] en [X-Y.], wonende te [woonplaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reeuwijk, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 7 oktober 2004 heeft verweerder van eisers ingevolge artikel 40 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz 2004) van de aan eisers toegekende Bbz lening een bedrag van € 83.592,92, alsmede een bedrag van € 21.107,23 aan achterstallige rente over de periode van 1 juli 2000 tot 15 september 2004 teruggevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 18 november 2005 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 22 december 2005 beroep ingesteld.
Het beroep is op 30 oktober 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Both, advocaat te Utrecht, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door E.S. ten Cate.
Motivering
Met ingang van 1 januari 2004 is de WWB in werking getreden en is de Abw ingetrokken. De besluiten waarbij aan eisers voorschotten zijn toegekend zijn tot stand gekomen onder de werking van de Abw en het Bbz.
Ingevolge artikel 7 van de Invoeringswet WWB (hierna: IWWB) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de WWB aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen (…). Bij deze algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van (onder meer) paragraaf 6.4. (de terugvorderingsparagraaf) van de WWB.
De bijstandsverlening aan zelfstandigen is ingevolge artikel 7 van de IWWB (tijdelijk) geregeld in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het Bbz 2004 kent wat betreft de terugvordering van ingevolge dit besluit verstrekte geldleningen specifieke bepalingen, die afwijken van de (algemene) terugvorderingsbepalingen van de WWB. Voor de desbetreffende bepalingen in de WWB wordt in de regel uit het ontbreken van overgangsrecht ter zake en uit de ontstaansgeschiedenis van de IWWB afgeleid dat de wetgever directe werking ervan heeft beoogd. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten dat dit voor de bepalingen van het Bbz 2004 anders zou zijn.
Verweerder is ingevolge de bepalingen van het Bbz 2004 vanaf 1 januari 2004 gehouden in voorkomende gevallen tot terugvordering over te gaan.
Ingevolge artikel 40 van het Bbz 2004 wordt de zelfstandige die niet aan de rente- en aflossingsverplichtingen voldoet door verweerder tot betaling gemaand. Indien de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet voldoet, worden het geleende bedrag en de achterstallige rente, beide verhoogd met de wettelijke rente, teruggevorderd.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van het Bbz 2004 worden in afwijking van hoofdstuk 6, paragraaf 6.4 van de wet, kosten van bijstand door verweerder teruggevorderd in de gevallen en naar de regels aangegeven in artikel 12, tweede lid, onderdeel c, en de hoofdstukken V en VI.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, van het Bbz 2004 kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Uit de uitspraak van deze rechtbank van 10 januari 2006 (AWB 04/4888 WWB) volgt dat verweerder eisers een bedrijfskrediet ingevolge de Algemene bijstandswet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen ter grootte van in totaal € 95.293,48 heeft verstrekt. Gezien de besluiten van 28 november 1997 en 7 juli 1999 was dit krediet bestemd voor schuldsanering en ter voortzetting van het bedrijf van eisers.
De grief van eisers dat de bewuste besluiten geen formele rechtskracht zouden hebben, kan niet slagen. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank alsmede die van de voorzieningenrechter van 14 december 2004 (AWB 04/4887 BZ), gaat de rechtbank er in deze procedure van uit dat beide besluiten een wettelijke basis hebben en dat ook eisers er destijds van op de hoogte moeten zijn geweest dat de toegekende bijstand bestond uit een bedrijfskrediet. Zelfs wanneer er van uitgegaan zou worden dat deze besluiten pas na het verstrijken van de bezwaartermijn aan eisers bekend zijn gemaakt, wordt dit niet anders. Volgens vaste jurisprudentie hadden eisers in dat geval de mogelijkheid zo spoedig mogelijk daarna – al dan niet met toestemming van de curator – daartegen bezwaar te maken. Dat hebben zij niet gedaan.
Blijkens de toekenningsbesluiten van 1997 en 1999 hebben eisers met ingang van 30 juni 1998 een rente en aflossingsverplichting. Eisers hebben niet betwist dat zij daaraan niet hebben voldaan en daardoor inmiddels een betalingsachterstand hebben opgelopen. Vastgesteld wordt dat verweerder eisers meermaals tot betaling heeft gemaand. Gewezen wordt op de in het dossier aanwezige brieven van verweerder van 5 april 2001, 12 november 2002, 9 december 2003 en 29 juni 2004.
Daarmee is gelet op artikel 40 van het Bbz 2004 gegeven dat verweerder ingevolge die bepaling gehouden was om het geleende bedrag en de achterstallige rente, beide verhoogd met de wettelijke rente, van eisers terug te vorderen.
Niet gebleken is van dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van terugvordering. In hetgeen eisers hebben aangevoerd liggen dergelijke redenen in ieder geval niet besloten. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan een dringende reden alleen betrekking hebben op de onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene (verwezen wordt naar de uitspraak van 5 januari 2005, gepubliceerd in JWWB 2005, 110). Dat de bijstand destijds nimmer als Bbz-krediet had moeten worden toegekend of dat de afwikkeling van het faillissement veel te lang heeft geduurd – zoals eisers hebben gesteld – zijn geen dringende redenen.
Dat het detacheringsbureau vanwege het ontbreken van opdrachten geen omzet en geen inkomen genereert, nog daargelaten dat dit voor het eerst in beroep naar voren is gebracht, is evenmin een dringende reden om van terugvordering af te zien. Bij de tenuitvoerlegging van het terugvorderingsbesluit is verweerder gebonden aan de voorschriften van onder meer artikel 475d, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Die bepaling verhindert dat eisers over minder dan 90 % van het bijstandsminimum kunnen beschikken.
De grief van eisers dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft onderzocht of er sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering in de gegeven situatie kon afzien, mist feitelijke grondslag. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder de aanwezigheid van dringende redenen voldoende onderzocht en gemotiveerd aangegeven waarom deze zich naar zijn mening niet voordoen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het besluit tot terugvordering van bijstand terecht gehandhaafd.
Het beroep zal ongegrond te worden verklaard.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. J.M. Ghrib en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.