RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2008
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1967,
nationaliteit Iraakse,
verblijvende te Alphen aan den Rijn in de penitentiaire inrichting,
eiser,
gemachtigde mr. A.W.J. van der Meer,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. P.M.W. Jans.
Op 17 maart 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 14 maart 2008 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 maart 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. J.W.F. Noot, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 26 maart 2008 met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere vragen te beantwoorden.
Verweerder heeft bij brief van 28 maart 2008 gereageerd. De gemachtigde van eiser heeft hierop bij brief van 31 maart 2008 gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is – kort weergegeven – aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Aan eiser is immers op 16 mei 2007 de mededeling gedaan dat hij na zijn ontslag uit het strafrechtelijke traject op grond van het bepaalde in artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 aansluitend zal worden overgebracht naar een plaats van verhoor en aldaar zal worden opgehouden. Voorts is eiser bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Dordrecht van 19 september 2007 veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. Verweerder had derhalve veel eerder een laissez passer-aanvraag kunnen indienen. Verder handelt verweerder in strijd met het categoriaal beschermingsbeleid door eiser in bewaring te stellen.Voorts is er geen zicht op uitzetting naar Irak.
3. De rechtbank is van oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser:
- geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft;
- niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf.
Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
4. Volgens paragraaf A6/5.3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gesteld moeten worden. Toch kan het voorkomen dat een vreemdeling na zijn detentie in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld moet worden. In casu heeft verweerder op 5 maart 2008 een vertrekgesprek gevoerd. Hierbij heeft eiser geweigerd de laissez passer-aanvraag in te vullen, waarna de regievoerder dat heeft gedaan. Verweerder is derhalve van mening dat hij aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Bovendien is eiser ongewenst verklaard bij besluit van 20 februari 2008. Derhalve dient de belangenafweging in het voordeel van verweerder uit te vallen.
5. De rechtbank is van oordeel dat het voor de hand had gelegen dat verweerder eerder de verwijderingsactiviteiten van eiser had opgestart. Eiser is immers strafrechtelijk aangehouden op 15 mei 2007 en op 16 mei 2007 is de mededeling als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 gedaan. Dat verweerder niet eerder dan op 5 maart 2008, twaalf dagen voordat de strafrechtelijke detentie afliep, is begonnen met de voorbereiding van de uitzetting van eiser maakt de inbewaringstelling echter niet zonder meer onrechtmatig. In dit kader dient een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds de belangen van de Staat en anderzijds de belangen van de vreemdeling. Deze belangenafweging dient naar het oordeel van de rechtbank in het nadeel van eiser uit te vallen nu hij ongewenst is verklaard. De grief faalt.
6. Vast staat dat eiser afkomstig is uit Basra, gelegen in Zuid-Irak, ongewenst is verklaard bij besluit van 20 februari 2008 en niet wenst mee te werken aan zijn terugkeer.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er zicht op uitzetting bestaat naar Centraal-Irak. Eiser is ongewenst verklaard en kan derhalve geen beroep doen op het categoriaal beschermingsbeleid. Op 3 februari 2008 heeft een uitzetting plaats gevonden naar Basra op grond van een laissez passer die was afgegeven door de Iraakse autoriteiten. De desbetreffende vreemdeling had voldaan aan zijn medewerkingsplicht door aan te geven terug te willen keren waarop de laissez passer is afgegeven. Eiser weigert echter elke vorm van medewerking. De gevolgen hiervan dienen volgens verweerder voor zijn rekening te komen. Om uitzetting van eiser naar Irak te kunnen effectueren is volgens verweerder zijn medewerking noodzakelijk.
8. De rechtbank begrijpt eisers stelling dat verweerder in strijd met het categoriaal beschermingsbeleid handelt door eiser in bewaring te stellen aldus dat zicht op uitzetting op grond van dit beleid ontbreekt. Verweerder voert als beleid dat uitzetting van asielzoekers uit Centraal- en Zuid-Irak bij een strafrechtelijk antecedent of een ongewenstverklaring niet achterwege blijft. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat op grond hiervan zicht op uitzetting naar Centraal- en Zuid-Irak ontbreekt.
9. Echter, de rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat er thans zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat naar Centraal- en Zuid-Irak. In 2007 hebben geen gedwongen uitzettingen plaatsgevonden naar Centraal-Irak. De geslaagde verwijdering op 3 februari 2008 naar Basra betrof een vreemdeling die meewerkte aan zijn terugkeer. Eiser wenst echter nergens aan mee te werken. De Iraakse vertegenwoordiging heeft aangegeven dat zij zich niet bevoegd acht reisdocumenten te verstrekken ten behoeve van een vreemdeling indien deze aangeeft niet terug te willen keren naar Irak. Verweerder heeft voorts in zijn brief van 28 maart 2008 aangegeven dat uitzetting naar Noord-Irak niet tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank is van oordeel dat nu alleen vrijwillige terugkeer naar Centraal- en Zuid-Irak mogelijk is, er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn. Als de openbare orde de inbewaringstelling vordert, staat het verweerder vrij de vreemdelingenbewaring te gebruiken als instrument om de medewerking van de vreemdeling aan zijn uitzetting af te dwingen. Voorop staat echter wel dat de vreemdeling uiteindelijk, desnoods gedwongen, moet kunnen worden uitgezet. Vreemdelingenbewaring leent zich er niet voor om het vrijwillig vertrek van een vreemdeling af te dwingen.
10. De bewaring dient derhalve van meet af aan voor onrechtmatig te worden gehouden. Het beroep is derhalve gegrond. De bewaring dient met onmiddellijke ingang te worden opgeheven.
11. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreedeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
12. Uit het voorgaande vloeit voort dat in beginsel gronden van billijkheid aanwezig zijn om de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 2 april 2008, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding. zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 17 maart 2008 tot en met 1 april 2008 schadevergoeding toekomt.
13. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat in casu sprake is van bijzondere omstandigheden, welke zijn gelegen in het feit dat eiser ongewenst is verklaard en de omstandigheid dat eiser weigert mee te werken aan zijn terugkeer. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 april 2005 (JV 2005/233), is de rechtbank van oordeel dat er om die reden aanleiding bestaat de schadevergoeding te matigen tot nihil.
14. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 805,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
• 0,5 punt voor het indienen van een reactie;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
15. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
16. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 2 april 2008;
- stelt het bedrag van de schadevergoeding op nihil;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 805,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moeten worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. H. Benek als rechter in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2008.