ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8953

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-7923
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Irak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 maart 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van eiser, een Iraakse vreemdeling. Eiser was op 4 maart 2008 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie, zich op het standpunt stelde dat er zicht op uitzetting naar Centraal Irak aanwezig was. Dit werd onderbouwd met informatie over recente uitzettingen naar Basra. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verwijdering naar Basra betrof een vrijwillige terugkeer van een andere vreemdeling en dat er geen bewijs was dat eiser, die niet wenste terug te keren naar Irak, ook gedwongen kon worden verwijderd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de maatregel tot vrijheidsontneming opgeheven. Tevens werd eiser schadevergoeding toegekend van € 1.240,00, omdat de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat er geen zicht op uitzetting was naar Irak, gezien de omstandigheden en de informatie die beschikbaar was. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 805,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met vreemdelingenbewaring en de rechten van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/7923
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2008
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1977,
nationaliteit Iraakse,
verblijvende te Alpen aan de Rijn in de penitentiaire inrichting,
eiser,
gemachtigde mr. H. Postma,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. A.M. Zeeman.
Procesverloop
Op 4 maart 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 4 maart 2008 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 maart 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Op 20 maart 2008 heeft verweerder deze nadere informatie toegezonden. Op 20 maart 2008 heeft eiser daarop gereageerd.
Partijen hebben vervolgens schriftelijk toestemming verleend tot het doen van een uitspraak zonder een nadere behandeling van het beroep ter zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is – kort weergegeven – aangevoerd dat niet duidelijk is onder welke titel eiser in de macht van de Nederlandse staat was op 3 maart 2008 toen hij voor verhoor werd overgebracht naar het arrestantencomplex te Alphen aan de Rijn. De grond dat eiser niet beschikt over een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt betwist, eiser heeft tijdens zijn asielprocedure een Iraaks identiteitsbewijs overgelegd. Er is geen grond voor het vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Nadat eiser was uitgeprocedeerd in zijn asielprocedure heeft hij zich nog gemeld. Eiser wil bij zijn partner verblijven die in verwachting is en in mei 2008 een kind verwacht. Aan verweerder is verzocht een lichter middel toe te passen. Verweerder heeft zich niet gehouden aan zijn inspanningsverplichting om tijdens de strafrechtelijke detentie verwijderingsactiviteiten te verrichten. Tenslotte is betoogd dat eiser afkomstig is uit Centraal-Irak en dat geen zicht op uitzetting bestaat nu naar Centraal-Irak geen gedwongen uitzetting plaatsvinden.
3. Ten aanzien van de stelling dat niet duidelijk is onder welke titel eiser op 3 maart 2008 in de macht van de Nederlandse staat was, overweegt de rechtbank dat uit de stukken is gebleken dat de strafrechtelijke detentie van eiser eindigde op 4 maart 2008. Tijdens deze detentie is eiser op 3 maart 2008 gelicht en voor het gehoor ingevolge artikel 59 Vw juncto artikel 5.2 Vb 2000 overgebracht naar het arrestantencomplex van het politiebureau Alphen aan de Rijn. Aan eiser is met ingang van 4 maart 2008 de maatregel van bewaring opgelegd. Uit het vorenstaande volgt dat eiser zich op 3 maart 2008 op strafrechtelijke grondslag in de macht van de Nederlandse staat bevond.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser
- geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft;
- niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf.
Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Gelet op het vorenstaande behoefde verweerder niet te volstaan met een lichter middel. De grief dat eiser beschikt over een geldig identiteitsdocument kan niet slagen nu hij ten tijde van de inbewaringstelling niet in het bezit was van een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000.
5. Volgens paragraaf A6/5.3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover thans van belang, is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gesteld moeten worden. Toch kan het voorkomen dat een vreemdeling na zijn detentie in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld moet worden. In casu heeft verweerder reeds op 25 februari 2008 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan zijn inspanningsverplichting tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser. De grief faalt.
6. Door eiser is onweersproken gesteld dat hij uit Centraal-Irak (Kirkuk) komt en dat hij ten tijde van zijn asielprocedure een origineel bewijs van zijn identiteit en Iraakse nationaliteit heeft overgelegd.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de navolgende informatie zicht op uitzetting naar Centraal Irak aanwezig is. Ter zitting is meegedeeld dat recentelijk een uitzetting naar Basra heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en heeft verweerder bij faxbericht van 20 maart 2008 een nadere toelichting gegeven. Uit deze informatie is naar voren gekomen dat op 4 februari 2008 een uitzetting van een vreemdeling heeft plaatsgevonden naar Basra, gelegen in Centraal Irak. De betreffende vreemdeling is op vrijwillige basis teruggekeerd en is toegelaten op grond van een laissez passer, afgegeven door de Iraakse autoriteiten.
8. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat in casu zicht op uitzetting bestaat naar Irak. De geslaagde verwijdering naar Basra, waar verweerder zich op beroept, betreft een vrijwillig teruggekeerde vreemdeling. Uit de stukken en ter zitting is naar voren gekomen dat eiser niet wenst terug te keren naar Irak. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat met deze informatie niet is komen vast te staan dat eveneens zicht op uitzetting bestaat ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit Irak, die gedwongen worden verwijderd.
9. De mededeling, eveneens in het faxbericht van 20 maart 2008, van verweerder dat er op 18 maart 2008 eveneens een geslaagde uitzetting heeft plaatsgevonden naar Arbil (Noord Irak) via Frankfurt op grond van een verlopen laissez passer, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu uit deze mededeling niet blijkt of het een vrijwillige of een gedwongen verwijdering betrof.
10. Met het voorgaande is de conclusie dat, zoals de rechtbank reeds in haar uitspraak van 10 januari 2008, zaaknummer AWB 07/48085, LJN:BC1909 heeft overwogen, er sedert januari 2007 geen gedwongen uitzettingen meer hebben plaatsgevonden. Dat er sedert begin 2007 besprekingen plaats hebben gevonden waaruit blijkt dat de Iraakse autoriteiten gedwongen verwijdering op basis van een EU-document opnieuw willen bespreken en dat er sedertdien contact wordt onderhouden met de Iraakse autoriteiten, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij deze stand van zaken niet worden gesproken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
11. Nu de uitzetting van eiser van meet af aan onmogelijk is geweest, dient de bewaring om die reden ook van meet af aan voor onrechtmatig te worden gehouden. De rechtbank acht termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
12. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
13. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 21 maart 2008, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiser in beginsel over de periode van 4 maart 2008 tot en met 20 maart 2008 schadevergoeding toekomt.
14. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 2 x € 95,00 en 15 x € 70,00 is € 1.240,00.
15. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 805,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• 0,5 punt voor repliek;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
16. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
17. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 21 maart 2008;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1.240,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 805,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moeten worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2008.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.240,00 (ZEGGE: EENDUIZEND TWEEHONDERDVEERTIG EURO)
Aldus gedaan op 21 maart 2008 door mr. J.R. van Es-de Vries.